zondag 24 februari 2008

Lucian Freud in Den Haag





Van Lucian Freud, een kleinzoon van de bekende Sigmund, loopt op dit ogenblik een retrospectieve in het Gemeentemuseum in Den Haag. Hij wordt tot de grootste nog levende schilders gerekend: ik had in dat verband zijn naam wel al gehoord, maar nog geen enkel werk van hem gezien, tenzij een reproductie in een spaarzaam krantenartikel. Maar Jan van Duppen geeft mij de kans om hem in Nederland te gaan bekijken, en weg zijn we.

Je komt binnen in het lichte gebouw van Berlage, de man van de beurs in Amsterdam, passeert een beeld van Panamarenko, en gaat de tentoonstelling binnen. Een eerste doek, waar je nog een beetje van afstaat en nog niet precies ziet wat erop staat, doet me denken aan Spilliaert: ik zie een typische brandende lantaarn in de nacht. Het is een detail van het schilderij, maar de associatie tekent wel een sfeer die de hele tentoonstelling kenmerkt: een feest van spattende kleurenpracht werd het niet.

'Een meisje met rozen' (1947-48) doet me denken aan de stijl van le douanier Rousseau, maar de sfeer is onheilspellender, de kleuren vooral beige en bruin, haar jurk glanzend fluweel, donkergrijs. Het meisje houdt een roos, de stengel ervan althans omklemd met haar rechterhand: ze moet de doornen duidelijk voelen. Op haar schoot ligt een klein eindje stengel met een roos aan, maar gebroken alleszins. Ze heeft ogen als de vele vrouwen van Paul Delvaux, ze kijkt angstig voor zich uit. Vrolijk is Freud niet. Dat merk ik ook in de vele mannenportretten: 'Man met geruite pet', (1986) lijkt een working-class hero, de tijd en het leven hebben hun sporen op zijn doorgroefde gezicht achtergelaten: moe en droef kijkt de man omlaag. Bij 'David Hockney' (2002) dezelfde sfeer, maar de man kijkt de toeschouwer doordringend en naar mededogen trachtend aan. Ook bij een 'Rokende man', (1986-87) hetzelfde effect: nu gaat het om een well-to-do burger, in pak, met hemd en stropdas, hij lurkt zonder veel verdere ambities en pretenties aan zijn pijp, ook tot stilte gedwongen door het leven. In de catalogus staat onde een melancholisch 'Hoofd van een jongen' (1956) een citaat van Baudelaire: 'Een mooi mannenhoofd ... (moet) soms soms ook (iets) van het mysterieuze (in zich hebben), een van de boeiendste kenmerken van schoonheid, en ten slotte (waarmee ik durf te erkennen hoe modern ik me in esthetisch opzicht voel), van Tegenspoed. (Journaux intimes, 1887). Deze uitspraak kan de portretten van Freud perfect illustreren. Dat vind ik ook in 'De familie Pearce' ( 1998): man, vrouw, grote zoon, babyzoontje op vaders schoot. De drie volwassenen kijken allemaal als van de hand Gods, d.w.z. des levens geslagen, de baby kijkt ietwat open, met een verwrongn glimlach de toeschouwer aan.

'Niets verhullende naakten' is de titel van een Nederlands krantenartikel: dat is inderdaad zo, maar dat geldt net zo goed voor de portretten van mannen vrouwen of kinderen. De visie van Freud is tenminste consistent. Maar de naakten dus: ze zijn niet erotiserend, ik zou welhaast zeggen: integendeel. In 'Naaktportret in een rode stoel' (1999) trekt natuurlijk de vrouwelijke naaktheid de aandacht: die is zeer nadrukkelijk aanwezig, en geeft de vrouw inderdaad volledig bloot, maar dat blootgeven zit zeker net zo goed in haar onverschillige, weer pretentieloze blik naar boven. Een monumentaal naakt ( 3 meter hoog) is 'Leigh onder bovenlicht' (1994): de man, met een halve erectie, torent boven de toeschouwer uit, zoals de 'David' van Michelangelo in Florence, die dan nog op een sokkel staat, en de toeschouwer niet aankijkt, bewust van de ideale (verheven) schoonheid die hij is. 'Leigh onder bovenlicht' kijkt wel naar de toeschouwer, sans gêne, een beetje uitdagend, zo van 'Zijn jullie perfect soms?' Die wereld krijg je bij Freud niet, maar hij wordt er zeker niet onmenselijker door. Het is allemaal wel zeer confronterend, maar niet gelogen: Freud toont ons 'la condition humaine'.

De natuur is er ook: 'De tuin van de schilder' (2005-06) deed mij onmiddellijk denken aan een plek vlak bij of naast het Bels Lijntje, die ook wat dieper ligt. En wat geeft Freud: de kale takken van een dunne boom, bodembegroeiing en neerhangende bamboe, en achter dat wat verwaarloosde stuk tuin een oude zitbank. In 'Twee planten' (1977-80) dezelfde welige bodembegroeiing, en de bladeren van lelietjes-van-dalen, weer dicht bij de grond, aards als het ware. Echt dus.

Op de omslag van de catlogus staat een 'Vrouw met gesloten ogen' (2002),'geloken' heette het poëtisch op de tentoonstelling. Zij kijkt alleen in zichzelf, glimlacht flauw: het enige beeld dat de catalogus verkoopbaar maakte? In '97 heb ik eens een tentoonstelling van Paul Delvaux bezocht, in de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten in Brussel. Ik herinner mij dat ik na anderhalf uur mismoedig en triest werd. Zo troosteloos veel pijn deed de wereld van Delvaux mij. Dat gevoel had ik gisteren na minder dan een uur. Lucian Freud is een zeer indrukwekkend schilder, zoveel mag duidelijk zijn. Freud is prachtig zoals Gustav Mahler (tijdgenoot van zijn grootvader)
prachtig is: zijn muziek werkt zeer sterk op de toehoorder in, maar na anderhalf uur is het voor mij genoeg. Dat is een kwestie van geestelijke hygiëne. Schoonheid is alles verdragen zijn geen synoniemen.

Geen opmerkingen: