maandag 31 maart 2008

The Red Star Line


De Belgenland





Waarom ga je naar de tentoonstelling in het Nationaal Scheepvaartmuseum over de Red star Line? Die heet dan nog met enige zin voor Antwerps chauvinisme 'Antwerpen = Amerika = Red Star Line'. Maar ik moet toegeven: eind negentiende, begin twintigste eeuw was Antwerpen de draaischijf van waaruit vele migranten de plas overtrokken, naar Amerika, naar een nieuwe toekomst. En de Red Star Line behoort tot het nationale collectieve geheugen, het is de laatste tentoonstelling in het 'Steen', en migratie is deze tijd niet uit de lucht. Migratie is een fenomeen van alle tijden, heet het alom.

Dus ik naar een zeer publieksonvriendelijk museum, zoals de krant het noemt. Het Steen is natuurlijk een oude middeleeuwse burcht, de waak- en uitkijktoren over de Schelde, en natuurlijk ligt daar de rode loper niet uit. Mijn dochter Dieuwertje duwt mij in de rolstoel de toegangshelling op, zeer matig geasfalteerd is die, verder over kinderkopjes die me doen denderen, maar de tentoonstelling is volledig op de gelijkvloerse verdieping, bovendien mogen rolstoelpatiënten en hun begeleider gratis
naar binnen: wie blijft dan nog zeuren en kniezen?

Er is behoorlijk veel volk, we mogen van een succes spreken: je hoort onder anderen Antwerpenaren praten over wat ze zelf nog meegemaakt hebben, of over wat ze er zelf al, of nog, van wisten of van gehoord hadden: de couleur locale is onmiskenbaar. Het eerste wat je ziet is een gedetailleerde panoramische kaart/schilderij van de stad: ze werd gemaakt voor de Wereldexpo van 1913. 'Hypsospanorama' heet het werk;Het is ongelooflijk hoe veel groter en uitgebreider Antwerpen in honderd jaar tijd geworden is. Je probeert herkenningspunten op die kaart te vinden: het kerkje van Berchem, dat ik altijd al zeer landelijk heb gevonden en nu vlak aan de Antwerpse Ring ligt, bevindt zich nog echt in een plattelandsgebied. En verder zie je veel weilanden en groen (akkers, velden) voorbij een stad omringd door buiten. Verderop toont een twee groot schilderij 'Belgische landverhuizers'. Het komt uit het jaar 1890, en is een werk van Louis van Engelen: niet alleen Eugène van Mieghem heeft de haven en de mesnsen errond geschilderd, weet de krant mij te melden.

Je ziet een film over de overtocht, beginnend bij het Centraal Station (de Middenstatie in Schoon Vlaams) en eindigend op Ellis Island. Grote schepen, volgestouwd met vertrekkers, vooral in derde klasse: weinig plaats voor veel mensen. In tweede klasse is het beter, in eerste zonder meer luxueus. Bij het vertrek zie je vanaf de wal en op het schip duizenden zakdoeken wuiven, het eerste zicht op het Vrijheidsbeeld met zijn verzen 'Give me your tired, your poor,/ your huddled masses yearning to breathe free.'leidt tot ongekende uitingen van euforische vreugde. Haar brandende toorts heet hen welkom in 'the land of the free': sommigen zullen er een beter leven hebben, anderen keren terug naar het oude continent. Wie ze waren, landgenoten, maar ook veel Oost-Europeanen en joden. Foto's van de overtocht maken duidelijk hoe oncomfortabel die wel niet geweest moet zijn, maar landen op Ellis Island en toegelaten worden tot de Verenigde Staten maakt alle leed ongedaan. Voor de meesten althans: 2 op 100 werden teruggestuurd wegens niet gezond genoeg.

En modellen en halfmodellen van de stoomschepen, die zie je ook. Typische namen hebben die: SS Belgenland, I en II, SS Vaderland, SS Finland, SS Lapland, SS Noordland en SS Westernland. 'Love Boat' komt eerst vele jaren later: rond de vorige eeuwwisseling was het idee alleen al 'sadly out of time and place', en veel te frivool. Uitwijken was, en is, het harde leven.

Heel het gebeuren deed me nogal denken aan de slaventransporten in de 18de eeuw: dat was nog huiveringwekkender, maar ook tijdens deze migratie werden de mensen beschouwd als cargo en moest winst gemaakt worden. Onder druk van regeringen werden de omstandigheden aan boord beter. Een associatie die ik ook maak: de jodentransporten naar de uitroeiingskampen, maar die gruwel overtreft natuurlijk alles. En het doel van de reis was geen nieuwe toekomst, maar verdelging.

Na de tentoonstelling kun je ansichtkaarten kopen: vaak gaat het om posters uit de tijd. Je ziet bij voorbeeld grote schepen op de Schelde voorbijvaren, aangestaard door Zeeuwse vrouwen en kinderen, of door een visser met een zuidwester. De implicatie is duidelijk: verlangend zien zij de toekomst voorbijvaren. In Amerika staat een well-to-do dame met dochtertje te kijken naar een binnenkomend schip: zij tweeën stellen die zonnige toekomst voor die alle landverhuizers wacht.

Zo zijn Dieuwertje en ik getuige geweest van oplossingen voor ellende, en van wat honderd jaar geleden een deel van de glorie van de havenstad Antwerpen was. Aan te bevelen.

zaterdag 22 maart 2008

La Guelaguetza Oaxaquena


Ik heb ze weer, de muziek van 'La Guelaguetza Oaxaquena, een van de mooiste en meest indrukwekkende evenementen die ik ooit heb bijgewoond. Alles speelde zich af in Mexico, in de staat Oaxaca, in de zomer van 1975. Samen met een vriend heb ik toen met 'Jest' (Jongeren- en StudentenToerisme) een drieweekse reis door Mexico gemaakt, van Mexico-Stad, toen nog maar 11 miljoen inwoners, naar Merida op het schiereiland Yucatan. Wij kwamen natuurlijk ook in Oaxaca, zowat centraal in het land.

En daar woonden wij het feest bij dat de 'Guelaguetza' heet. Daarvoor komen de stammen uit de zeven streken van de staat in de hoofdstad samen; het woord 'guelaguetza' is Zapoteeks voor 'offerande, offergave', in het Spaans heet het 'Lunes del Cerro', 'Maandagen op de Heuvel': eind juli komen op twee maandagen na elkaar de stammen naar deze plaats, en tijdens dit van oorsprong duidelijk religieus feest worden de goden, of de natuur, bedankt voor de geslaagde oogst. Delen van de opbrengst van het veld (van graan tot ananas) worden ingetogen geofferd, terwijl de mensen tezelfdertijd uitbundig de rijke oogst vieren met dans en muziek: die dans is de levende folkore uit de staat, en die muziek een soort van fanfaremuziek die veel rauwer, directer en blijer is dan die van ons: we zitten veel dichter bij de natuur en de zon.

Een en ander speelde zich af in een amfitheater, ondertussen in 1975 al speciaal voor deze festiviteiten opgericht, want toeristen komen er in horden op af: het was dus een investering waard. Heel het theater vol toen, wij zittend in de vlakke zon, en toen zag ik het spektakel beginnen, anderhalf tot twee uur lang: de nietige mens die de grote kosmos zijn dank kwam betuigen, daarvoor in zijn mooiste kleren en klederdrachten uitgedost, zijn elegantste en meeslependste dansen kwam uitvoeren, zijn uitbundigste muziek kwam spelen. Ik zat naast mijn vriend, maar het eerste half uur heb ik niet links of rechts gekeken: heel die tijd biggelden de tranen over mijn wangen, zo ontroerd was ik, zo mooi was wat zich voor mijn ogen afspeelde. Zoiets heb ik bij mijn weten nooit meer meegemaakt: het deed sterk denken aan wat bij de Oude Grieken de oudste oorsprongen van het theater geweest moeten zijn, met mijn tranen van katharsis inbegrepen: het was een begenadigd moment, letterlijk de apo-theose van een succesrijk landbouwseizoen.

Mijn fotoboeken uit 1975 heb ik er ook nog eens op nageslagen: ongelooflijk veel foto's heb ik van die voormiddag: 'La Danza de Pluma' was de kleurrijkste en de sensationeelste, de meest acrobatische ook, 'Flor de Pina' (allemaal mooie jonge danseressen) de charmantste, de liefste, en mijn herinnering aan die uitbarsting van vreugde en levensmoed onuitwisbaar.

Ik had van het evenement twee lp's gekocht, ze in België terug op een minimum van tijd grijs gedraaid, ze door een andere vriend nieuwe van Mexico laten meebrengen, en die weer overvloedig gedraaid, tot mijn platenspeler door een cd-speler vervangen werd. Bij mijn laatste verhuizing heb ik all mijn oude platen aan Herman en Mien gegeven, en hij heeft de oude lp's van 30 jaar geleden digitally remastered tot een behoorlijke cd: bekoorlijk voor mij.

Er zijn dingen die je hele leven meegaan. En da's goed zo.

woensdag 12 maart 2008

Oude liefde roest niet


Toen ik in mijn laatste jaar Germaanse zat, kregen we bij Nederlandse literatuur van professor Van Elslande Richard Minne te lezen. De man was me niet onbekend: op het atheneum hadden we in de retorica 'De arme en de rijke dagen IV' besproken: 'De wereld is een fluit met zoveel duizend monden.' Een sterk gedicht, een met inhoud die de moeite waard is: dat vind ik nog altijd. Later door de betreurde Dirk van Esbroeck ook opgenomen op zijn cd 'Van op de hoge brug', waarop hij gedichten van Minne en Jan van Nijlen zingt. En in I van die arme rijke dagen heet het heel melancholisch: 'Een leeuwerik boven ons / en onze twintig jaren'. Het gedicht eindigt met: 'het was een schone tijd. / Mijn hart kan niet bedaren'. Simpel van zegging, maar o zo beklijvend;

Natuurlijk lazen wij Richard Minne: de man was van Gent, wij zaten aan de RUG (Rijksuniversiteit Gent), professor Van Elslande was een Gentenaar (hij hield zich overigens ook met Cyriel Buysse bezig, een andere streekgenoot, en Minne zelf was pas in 1965 gestorven, 74 jaar oud. Maar dat zijn allemaal extra-literaire redenen. De dichter heeft niet zo veel geschreven, maar het is van een zeer goede kwaliteit, en toch helemaal anders dan zijn tijdgenoot modernist Paul van Ostaijen. Ten bewijze van een en ander: vijf gedichten van Richard Minne.

Uit 'In den zoeten inval (1927):

Hoveniersgedichten

IV


De boer heeft stroo,
- God zij geloofd -,
in zijn klompen
en in zijn hoofd.


De arme en de rijke dagen

I


Het koren al gemijt
bij 't eerste loof der beeten:
het was een schoone tijd.
Mijn hart kan niet vergeten.

De meerschen die uit brons
en goud gegoten waren.
Een leeuwerik boven ons
en onze twintig jaren.

En gansch de zon die brandt.
En witte umbelifeeren
die benglend op de hand
hun schaduwen doen keeren.

Ik floot een zacht lawijt
op een gespleten blaere:
het was een schoone tijd.
Mijn hart kan niet bedaren.


IV

De wereld is een fluit met zooveel duizend monden.
en elkeen blaast zijn lied. En 't maakt een droef geluid
waarin ik niets van eigen klank heb weergevonden.
En gij? Misschien hebt ge ook getikt aan meenge ruit
en werd ge net als ik weer feestelijk wandelen gezonden.

Nochtans: ik heb gedroomd, gehoopt; en ik droeg boete.
'k Zag de Alpen, Vlaanderen en Straatsburg aan den Rijn.
Ik heb bemind. Ik sloeg de trommel in veel stoeten.
Ik pluisde in boeken die vol oude wijsheid zijn.
Ik heb gezocht, zoo 't kan, met handen en met voeten.

En 't slot? Ik hield daaruit als onvervreemdbaar deel
den troost van 't eigen lied, wanneer ik stil gezeten,
des avonds, op den hoogen berm een wijsje speel,
niet voor 't heelal en de eeuwigheid, maar slechts voor 't heden.
Dat maakt me een blijden dag te meer En dat is veel.


Lentefanfare

De Lente komt zoo dapper aan.
Hobooien zijn 't en zilveren fluiten.
De weduw kijkt voor 't eerst weer buiten,
doet haar gekleurde jak weer aan.

Zoo zal de wereld blijde staan
vooral als bij het avondtuiten
weer de fanfare stapt naar buiten
met het bestuur er achter aan.


En dan nog het langste gedicht van Minne: over 's mensen verlies van de onschuld, 24 strofen van 4 verzen, 96 verzen in 't totaal:


De wespen en de appelaar


God werd moe en lastig.
Uren lang had hij geschapen:
tijgers, boterbloemen,
rhumatiek en rapen.

En hij zat nu boven
op den eersten kam.
Onder hem liep Eva
en ernaast Adam,

die stil en gezapig
pafte aan zijn pijp.
't Was laat op den zomer
en de appels al rijp.

Rond het bleuzend ooft
zoemden de blonde wespen.
Menige zwerm zat
diep genesteld

in de lommerrijke
kroon der Wetenschap.
Hier en daar hing reeds
een appel zonder sap.

De zon dook onder in
een schotel roden wijn
op de plaats waar later
het westen zou zijn.

Dit is het uur uit duizend.
't Duizelt al. Men heeft 't gevoel
of alles, tot onder uw
zitvlak zelfs de stoel,

begeeft. Men zoekt een woord
dat als een roos zou geuren
en in de pupil van de
geliefde dansen kleuren

die Iris zelf niet kent.
Maar het eerste koppel
was nog niet gewend
aan de nuance. Hun taal

was ruw nog als het erts
en zonder decadente draaien:
kss kss prprprpr boem!
(zie Paul van Ostaijen)

De wind beefde door 't riet.
- Nu komen Eva de avond,
de muizenissen in het hoofd,
verveling en verdriet.

Zij stond rechtop en zweeg.
De nacht deed nog een stap vooruit.
Daar echter om den appelaar
doofde het licht niet uit.

Gelijk Eoolse harpen
zong 't bijenvolk, en zie
daar in hun vlucht, schreven ze
de axioma's der geometrie.

Eva bekeek dit al
en hoe de wespen waakten
over den boom der Wetenschap
en zich het leven gezellig maakten.

Zij vonden steeds wat nieuws en
benaderden langs alle kanten
des Wetens weelde, die ze uitbeeldden
in duizenden varianten.

En Eva woog heur armoe,
en de wrok, die 't bloed
- het beste - keren doet,
sloeg in. Toekomstbeelden

rezen voor haar droevig oog.
Zij zag de eindeloze avonden
dat ze over 't vuur zich boog
des winters bij een keers

wier vlam maar pover was.
Een hond baste op den koer.
En daar zat Adam die
rondekes spekelde op den vloer.

Ze luisterden naar den wind,
wat hadden ze zelf te zeggen?
Zij gingen zich in 't bedde leggen
en Eva kocht een kind.

Zo toverde zich voor haar
de rij der komende dagen.
En tussenin piepte 't verzet,
de duivel van 't weten en 't vragen.

Toen werd het Eva te erg.
Ze naderde zonder lawijd
en den laatsten appel grijpend:
- Ridder of mis, ik bijt.

Maar daar rees God overeind
en keek over de schans.
- 'Maakt uw paksken!' en wees
hun 't gat des timmermans.

Dit is 't bewogen einde
der eerste geschiedenis,
en de reden waarom het in
't leven zo gemengeld is:

Een groet, een grijns, een lach,
buigen voor 't gezag
en tussen de tanden
Verdi fluiten en Bach.




Vijf gedichten die voor een groot deel zeggen wie Minne is. Tijdens de Atheneumfeesten van 7 mei 1994 heb ik een poëzieprogramma gewijd aan Minne, met voordragers uit de vierde en vijfde jaren middelbaar, behalve een. 'De wespen en de appelaar', dat ik er per se in wilde, heb ik zelf voorgedragen, want niemand van de leerlingen durfde dat aan. Bij dat poëzieprogramma heb ik ook een inleiding geschreven en daarin Willem Elsschot over Richard Minne geciteerd. Over Minne schreef hij:


Nuchter dronkaard,
tedere woestaard;
snikkende vloeker,
weerstrevende Godzoeker
die troost vindt in brallen
maar lijdt voor ons allen
en dus blijkbaar niet weet
dat gij geen mens zijt maar profeet
en dat de drom der malcontenten
ééns, in graniet, uw naam zal prenten.



Dat laatste is waar geworden: op zijn Latemse graf staan ook nog dichtregels uit 'Ode aan den eenzame'. Dat laatste was hij wel: hij was niet de gemakkelijkste, maar zeker een groot dichter.

maandag 10 maart 2008

Malmédy



Het is een zachte rage op dit ogenblik, in dit jaar 2008, maar hoewel zacht doet menig mens van mijn leeftijd er hartstochtelijk aan mee: Expo '58 wordt uitgebreid onder de aandacht gebracht, de nostalgie is niet uit de lucht. Over de openingsmars van de wereldtentoonstelling heb ik het al eens gehad, maar er zijn ook boeken over de expo te koop dezer dagen. Een daarvan heb ik net gelezen: Annick Lesages 'Expo '58, Het wonderlijke verhaal van de fifties': zeer interessant, wat je allemaal niet herkent, ongelooflijk. Een tweede werk is van Rudolph Nevi: het heet even ad rem 'Expo 58, nostalgie in 400 foto's'.

Op een bepaald ogenblik heeft de auteur het erover dat overal te lande bij of op bestaande wegwijzers expowegwijzers werden gemonteerd: een behoorlijk groot rood-geel bord, de vijfpuntige exposter erop, in het zwart natuurlijk, en daarboven dan weer een rode auto die de hunkering naar de Brusselse Heizel waar zal maken. Maar de wegwijzer op de foto op pagina 29 is speciaal, tenminste voor mij. Uit de foto blijkt dat hij staat bij collega's die wijzen naar Waimes (4 km), Bütgenbach (11 km) en Robertville (10 km). Als je de andere richting uitgaat (links) kom je na 14 km in Stavelot, na 4 in Malmédy, na 14 in Francorchamps; Luik of Aken liggen al op 50 of meer kilometer. Ik weet heel precies waar die wegwijzer staat: in Baugnez, vlak aan het 'American War Memorial': tijdens het Von Rundstedtoffensief (eind '44, begin '45) zijn daar een vijftigtal Amerikanen gesneuveld. Op het internet vind je die strijd benoemd als 'le massacre de Baugnez'. Ik ben er ooit nog met heel mijn gezin gestopt om er foto's van te nemen: zulke dingen vind ik pakkend, en ze worden beter ook niet vergeten.

Hoe ik daar kwam, in Baugnez", vlak bij Malmédy? In de jaren '80 gingen we daar vaak op vakantie, zo vaak als we konden, soms vier of meer keren per jaar: mijn schoonouders hadden namelijk een stacaravan op de camping 'La Grotte des Nains', in Bévercé, een andere deelgemeente van Malmédy. Toevallig of niet heette de uitvalsweg 'le boulevard des Alliés.

Heel gelukkige vakanties waren dat toentertijd in Malmédy, zeker voor de kinderen. Ons Maartje heeft er Florence en Linde leren kennen, 'Deesje' van Joke van Leeuwen was toen de knaller onder de jeugdboeken, ons Noortje vroeg in '85 of '86 wanneer we nog eens naar de watervallen van Coola gingen, ons Dieuwertje heeft er in '85 leren lopen, en twee jaar later leren fietsen. Heel opmerkelijk was dat: we zetten haar op het fietsje, en de kleine meid reed gewoon weg, traag maar zonder haar evenwicht te verliezen. Overigens heb ik haar altijd een zeer evenwichtige meid gevonden: 't zat er al vroeg in. En onze Jasper: die liet steevast heel de camping weten wanneer er bij ons gegeten werd: hij huilde dan zo ongeveer als een speenvarken, want voedsel was aan hem niet besteed. Het is met hem later toch nog goed gekomen. Of hij charmeerde de buren, Iedje en Sjeraar, Nederlands-Limburgers, met zijn verzameling tutters: een in zijn mond en vier aan een lintje rond die eerste. En hij kreeg van Iedje de reden waarom hij geen veelvraat hoefde te zijn: koekjes en snoep, want Iedje was een gouden hart.

Zo zie je maar: je probeert '58 boven te spitten, en je komt 30 jaar later in de toekomst terecht die nu ook al twintig jaar verleden is. Ook nog leuk voor de mensen: hoe het woord 'Malmédy' door menigeen werd uitgesproken: klemtoon op de eerste lettergreep, met een eerder vette Kempische 'l', de tweede lettergreep met een doffe 'e', het woord klonk met dezelfde melodie van de Limburgse plaatsnaam 'Opgrimbie'. En wij voelden ons daar erg thuis, in het Walenland: op de markt van Breda is er een boekhandel die 'Van Turnhout' heet, maar dat is buitenland. Op de 'Place Albert Premier' spreekt ongeveer iedereen Frans, want Malmédy is een echt Waalse gemeente, maar het is binnenland, thuis. Belgisch zeg maar. Politiek niet zo correct tegenwoordig? Bart de Wever kan zich hiermee troosten: de kleuren van Malmédy zijn zwart en geel. Maar helaas geen leeuw in de buurt.

maandag 3 maart 2008

Sint Elisabeth


Eens per jaar moet ik naar het ziekenhuis voor een overall checkup, een algemeen nazicht zeg maar: ms is meer dan een bescheiden hoestje, als patiënt wil je weten hoe de objectieve wetenschap de stand van je aandoening inschat, en de neuroloog wil natuurlijk weten hoe het met je staat. Dus met de scootmobiel naar het Sint-Elisabethziekenhuis, waar je om half negen al de NMR wordt ingeschoven. De naam van het toestel alleen al! Hij doet je denken aan een notoir Amerikaans rapper, en het kan dan ook geen toeval zijn dat het apparaat behoorlijk veel decibels produceert. Maar als dat storend zou werken: je krijgt een koptelefoon op, en zo kan je wat muziek horen, die bijna nooit het lawaai van de EnEmEr overstemt, maar wat doe je tegen nuclear magnetic resonance? En er zijn ergere dingen in 't leven. 'Uptown girl' herken ik zelfs, maar dat is een hit van lang geleden (van Billy Joel, released 1983 zegt Wikipedia).

Kort na negen kom ik in de afdeling neurologie, waar ik vier verdere testen onderga: ogen, oren, en bezenuwing van handen en voeten: tenminste via die weg wordt dat vastgesteld. Ik hoopte al van te voren dat ik weer bij Alexandra terechtkom, de verpleegster die ik daar al meermaals ontmoet heb. En ja hoor, en ik begroet haar met een vriendelijk 'Mevrouw Alexandra': ik kan ze moeilijk zuster noemen. De eerste keer dat ik haar zag, vroeg ik, haar taal horende, en altijd taalleraar geweest zijnde, of zij Limburgse was, waarop zij: 'Inderdaad ja, uit Heerlen, van over de grens.' Waarop ik, gevat als immer:' Voor een immigrante spreekt u goed Nederlands.' Laat nu het Nederlands uit Limburg (N) samen met dat van Noord-Brabant net over de grens volgens mij tot de mooiste realisaties van onze taal behoren. Vooral de Brabanders hebben onze melodie, maar een veel correctere uitspraak en woordenschat: zo maak ik me wijs dat 'volgens mij' ook objectieve gronden heeft. En Limburgers zijn ons, Kempenaars, sowieso meer verwant dan Antwerpenaars uit de Koekenstad: die moeten de navel van de wereld niet mordicus willen verengen tot een dorp aan de Schelde.

De kamer waar het onderzoek plaats heeft, ligt vlak tegenover de vleugel van het ziekenhuis dat op dit ogenblik een grondige face- en body lift ondergaat: een vijftigjarige is soms wel eens aan restauratie toe. De muren zijn neergehaald, de betonnen structuur toont zijn grijze schamelheid, en vanuit de onderzoeksruimte kijk ik zomaar op het stadspark: een doorkijkziekenhuis hebben we op dit ogenblik. 50 jaar is Sint Elisabeth nu: in 1957 ingehuldigd zegt Alexandra me. En inderdaad, vertel ik haar, daarvoor is indertijd de vrijgezel-koning speciaal naar Turnhout gekomen: alle schoolkinderen, allemaal baby boom exemplaren, stonden in de Herentalsstraat en op de Graatakker de jonge vorst toe te juichen en te zwaaien: eindelijk kon je in de Kempen op een minder verontrustende wijze ziek worden. Maar nu is de accommodatie toch niet meer van de tijd, aldus Alexandra. Voor oudere inboorlingen is het echter nog altijd het nieuwe ziekenhuis. Het oude, 'taawgaasthooës', stond op de plaats waar nu De Warande de lichtende toorts van de streek is. Dat oude gasthuis: met geïntegreerde kerk, alles erop en eraan, stijl van voor de tweede wereldoorlog of nog vroeger. Er was een klein orgel met twee klavieren, eind achttiende eeuw, meen ik mij te herinneren, in zijn genre toch belangrijk. Ik heb er met het Sint- Franciscuskoor, dat van de 'Bruine Paters', ooit nog missen gezongen.

Maar ik had het over mijn onderzoek: van Alexandra ge ik naar dr. Van den Bergh: het is best tevreden met alle testresultaten, en ik ook natuurlijk. Hij doet me stappen, vindt dat dat beter gaat dan een jaar geleden, en dat is en voel ik ook zo, en ik kijk met goed gevoel terug op een welbestede ochtend: goede testresultaten, wetenschappelijke bevestiging van mijn subjectief gevoel van welzijn, waar en hoe kunnen we nog beter zijn?

Nog eventjes Alexandra: stijlvol, beschaafd, voorkomend en vriendelijk. Als ik na alle gedane zaken ga betalen, sommeert een andere verpleegster mij, verschanst achter een balie: 'Uw geboortedatum'. Ook correct Nederlands, maar 'Mag het iets meer zijn?', denk ik.