zaterdag 30 augustus 2008

Malmédy, und kein Ende


Brug met wegwijzer


Rozemarijn in overvloed, dat wil zeggen: reuzebalsemien


Carrière de la Warche


Pseudo Jamaica

Malmédy blijft trekken, en donderdag heb ik dan ook mijn uitgeregende, kille en doornatte Nationale Feestdag ingehaald: ik ben met zoon Jasper nog eens de taalgrens overgestoken, of eerder hij met mij, want hij rijdt, en pretentie hebben we beter niet te veel. Om twaalf uur zaten we op de Place de Rome op hetzelfde terrasje waar we vijf weken eerder, ik toen met mijn drie dochters, de strijd voor meer 'belgitude' in ons leven voorlopig opgeschort hadden, redelijk verkleumd als we waren. Vandaag ziet het er zo niet uit: grijs en bewolkt, dat wel, maar je voelt dat er uit die wolken geen of nauwelijks regen zal vallen, de temperatuur is best draaglijk, een Belgische zomerdag, niet stralend, maar ook niet drassig.

Koffie en broodjes op, en wij op weg naar de wandeling langs de Warche, voorbij de 'Camping du Moulin' en de 'Carrière de la Warche', die overigens flink uitgebouwd is in twintig jaar tijd. Aan het eigenlijke vertrekpunt is het bruggetje over het riviertje ook al heel wat solieder en stabieler geworden, maar toch kan ik er niet over: mijn rolstoel vangt mijn inmiddels verminderde soliditeit en stabiliteit op, maar is te breed voor het bruggetje. Jasper speelt alternatieve pontifex en duwt en trekt mij door de kalme, lage Warche, ten koste van iets of wat vochtige voeten, maar en kniesoor enzoverder. Een wegwijzer hebben ze er ondertussen ook bij gezet: hij duidt de richtingen Robertville en Xhoffraix aan, maar een halfuur heen en een halfuur terug is ons genoeg.


De wandeling is voor mij een soort 'thuiskomst': ik heb me in Malmédy en de streek errond altijd goed gevoeld, thuis is iets overdreven, want ik was er altijd op vakantie, maar het zou best mijn tweede verblijf kunnen zijn, if I were a rich man.
De weg is niet eens accidenté, wel integendeel, stijgen en dalen doet ie ook niet erg: we zijn naast een riviertje met een rustig verval, wat zou je willen. Een groen aan alle kanten, levend groen, dat van de regen zijn malse kleur gekregen heeft. En bloemen, talrijke orchideeachtigen denk ik, maar dat is flink naast de waarheid: het gaat om rozemarijn, met lila, rozeachtige bloemen die mooi contrasteren met de vele schakeringen groen. Dat ik bij 'rozemarijn' uitgekomen ben, is een voorbeeld van 'serendipity': ik zocht in een 'Kleurrijke gids voor Kamerplanten' van dertig jaar geleden de naam van een aronsachtige die ik in huis heb staan (spathiphyllum heet hij), en toevallig valt dat boek open op een bladzijde met een prachtige tekening van mijn Ardense Warcheplant: rozemarijn dus.

De charme van dergelijke wandeling wordt ons ook nog eens duidelijk: bos- en boomrijke partijen en meer open ruimten zorgen voortdurend voor een afwisseling van licht en donker, van fris en warmer, van een gevoel van besloten bescherming en open ruimte. Zeer erg te genieten, ook als de zon niet schijnt. Enaf en toe zingt Jasper 'Een beetje opgewekt, een beetje blij', en zo hoor ik ook weer 'Avanti popolo' langs de Warche klinken.

In Malmédy zelf bekijken we de kerk van de kapucijnen, met een mooie gevel maar een zeer gewoon interieur, en we gaan naar de Sint Pieter-, Sint Paulus- en Sint-Quirinuskathedraal: drie heiligen voor een kerk. Je vraagt je af hoe zo'n grote kerk in een kleine Waalse stad terechtkomt. Malmédy vormde samen met Stavelot tot aan de val van het ancien régime een prinsbisdom, en een nederig kapelletje kan dan moeilijk als hoofdkerk dienst doen. Er heeft bovendien een bisdom Eupen-Malmédy bestaan, van 1921 tot 1925, en toen werd de kerk tot kathedraal verheven, en sindsdien heeft ze de titel behouden. De kathedraal is een 18de-eeuws classicistisch gebouw, imposant van buiten, en stijlvol van binnen: het doet wat aan de kerk van Grimbergen denken, die overigens uit die zelfde periode dateert.

In en in de buurt van beide kerken valt ons de vriendelijkheid van de mensen op: als je bedankt voor een opengehouden deur klinkt steevast 'Je vous en prie', en dat is nog iets anders dan 'graag gedaan' of 'you're welcome'. 'Prier' is bidden, maar in archaische of formele taal betekent het ook 'noden, inviteren', en van die betekenis komt de uitdrukking natuurlijk vandaan. Er zit een mentaliteit van respect en een beetje plechtstatigheid bij, van savoir vivre. Zoals bij 'Prego' in het Italiaans. Het heeft wel iets.

Nog zoiets: op ons terrasje aan de koffie merkte ik dat ik mijn wandelstok niet bij me had. Die had in de Rue Chemin-Rue tegen de auto laten staan, zoals bleek toen we er anderhalf uur later terugkwamen: les Malmédiens houden niet van wandelstokken, of ze laten ze staan, want iemand heeft iets voor hem zeer nuttigs achtergelaten. Die wandelstok bewaakte dus zichzelf. Misschien gebeurt dat overal, maar toch ook in Malmédy.

De grote markt heet hier 'Place Albert Ier', behoorlijk bevlagd en met een obelisk die op de top de vlag van Malmédy zelf draagt: zwart, groen, geel, de kleuren van Jamaica, maar zonder kruis of driehoek, en zonder Usain Bolt: het leven verloopt hier trager, wijzer zijn de mensen hier.

En je kunt er op het terras van "Le Scotch Inn' met 'une malmédienne', bruin of blond, de dag afsluiten. Wij hebben een bruine genomen, de blonde waren niet meer voorradig. Die bruine smaakte een beetje stoutachtig: best te doen, zoals heel Malmédy trouwens.

De dag is me nogal meegevallen: twintig jaar geleden of daaromtrent heeft mij dochter Noortje een mooie steen uit de Warche mee naar huis genomen, ik hem hem gevernist, hij heeft ooit nog in een aquarium gelegen, sierstuk voor de visjes, en na de uitstap heb ik die steen opnieuw opgedoken, en opnieuw gevernist. En nu ligt hij op een tafeltje weer te prijken en nederig te pralen: Malmédy hoeft niet te blijven trekken, het ligt gewoon in huis.

vrijdag 15 augustus 2008

Voeren


Het Steenboskapelletje: Romeinse bouwmaterialen


Vakwerkschuur in restauratie


Huis uit 1742 en achttiende-eeuwse kapel


Antwerpse schone aan de rand van het vaderland

Net een week geleden - op de achtste augustus - hebben we met een aantal vrienden een uitstap naar Voeren gemaakt, de Voer, de Voerstreek: namen genoeg voor dit stukje Vlaanderen waar ooit zo veel om te doen was en waarvan de carroussel niet tot algehele vreugde van de kindertjes en de Belgische politici - bien étonnés de se trouver ensemble - menig rondje gedraaid heeft. De gemeente Voeren doet ondertussen wel echt Belgisch aan: pas sinds 1963 horen de zes Voerdorpen bij Vlaanderen, bij Limburg, zonder dat het een rechtstreekse verbinding heeft met die provincie. Het is een voorbeeld van Belgische wafelijzerpolitiek, met in dit geval het verlies voor Vlaanderen. Want ook in '63 gingen Komen-Moeskroen naar Henegouwen, met veel meer inwoners dan Voeren met zijn minder dan 4.000 ingezetenen. José Hapart heeft nog ontroerende gevechten geleverd voor een 'Retour à Liège', en toen dat niet lukte is hij maar verhuisd en voorzitter van het Waalse parlement geworden. Populairste Waalse politicus was hij in zijn heetste dagen, en uit hoofde van zijn tegenwoordige functie: een baas is hij gebleven, maar geen crack in het Nederlands. Nu is Voeren een faciliteitengemeente met een beschermde Franstalige minderheid. Frans is dus nog aanwezig in het straatbeeld, en op een vrachtwagen met Franse tekst kon ik de naam 'Snoek' lezen, dezelfde naam als die van de man die vanuit zijn voordeur op Vlaamse betogers geschoten heeft, zo vele jaren terug. Maar nu heerst alom rust.

Voeren doet dus zeer Belgisch aan, zei ik. Niet zozeer door Nederlands en minder Frans naast elkaar, maar door het uitzicht van de omgeving. Het deed me nogal aan de Ardennen denken: niet zo hoog en groot als Malmédy en omliggende, maar toch behoorlijk heuvelachtig. Nieuwe huizen zijn en worden opgetrokken in een stijl die je overal in Vlaanderen vindt, de oudere gebouwen en huizen doen zeer Ardens aan: nogal eens in natuursteen, en de vensters zijn afgelijst met arduin, zoals dat in de Ardennen de overheersende gewoonte is. Ook Ardens: de kruisbeelden naast de wegen, die je vrij vaak ziet opduiken. Er is ook opmerkelijke Duitse invloed in de vele vakwerkhuizen en -schuren, die overigens vaak gerestaureerd worden. Die invloed is normaal: Voeren ligt vlak in het midden van de driehoek die gevormd wordt door de steden Luik, Aken en Maastricht, die drie zijn allemaal dichtbij.

We gingen er wandelen natuurlijk: panorama's veranderen constant, je loopt over holle wegen die een beschermend en omvattend gevoel geven. In de Kempen zien je en voel je dat niet, daar is alles open en weids, als er geen bossen en bomen in de weg staan. Holle wegen vind je in de Kempen niet vaak, laat Kasterlee hier en daar een zeldzame uitzondering zijn. In een gehucht van 's Gravenvoeren, Schoppen heet het, stoten we op het Steenboskapelletje, gebouwd met onder andere de opgegraven resten van een Romeinse villa, hier ontdekt in 1846. In het gebouwtje is in ieder geval een laag platte stenen te zien, de tegels die de Romeinen overal gebruikten. Overigens: kapelletjes staan er hier ook behoorlijk wat.

We doen eventjes een terrasje op het binnenhof van een vierkantshoeve - ook onbekend in de Kempen - en eten eventjes verder met veel smaak het streekprodukt par excellence: forel. Op het einde van de dag drinken we in de 'Veurzerbron' nog de lokale likeur: hoe die weer heette? Hij wordt in ieder geval op een handige plateau geserveerd. We zitten daar onder een afdak: we konden het dus laten regenen. Bij 'Moeder de Gans' overkomt dat geluk ons nog eens: het weer in Voeren was ook zeer Belgisch.

De Voerstreek ligt niet echt dichtbij, maar ze is zeker de moeite waard. Als rolstoelgebruiker kun je je er laten voeren. Dat is ook meegenomen natuurlijk.