zaterdag 31 januari 2009

Janitzio, ik en vader


El fraile: het broedertje uit Janitzio


Janitzio: an aerial view met het standbeeld van José Morelos (daarvoor: op de foto klikken)


Het meer van Patzcuaro


De mooiste reis die ik ooit gemaakt heb, was die naar Mexico in 1975. Het is daar waar ik me voor het eerst zeer bewust Europeaan heb gevoeld: je wordt geconfronteerd met de precolumbiaanse cultuur, met het moderne Mexico, zeker in Mexico Stad, maar ook met gebouwen - vooral kerken - uit de tijd van de Spaanse kolonialisatie. Hé, dat is van ons, dacht ik dan, in die taal hebben ze bij ons ook eeuwenlang gebouwd.

Maar we gingen gedurende drie weken het lang rondreizen: aan het einde zouden we in Yucatan zijn, in de hoofdstad Merida, na vele bezienswaardigheden: Piramiden van de Azteken, die van de Zon en de Maan, franciscaanse kloosters, tempels en sites van de Maya's: het was overweldigend, nu nog, 33 jaar later, is de herinnering overweldigend.


We zijn ook in de staat Michoacan geweest, een eindje ten oosten van Mexico City, en daar was het Meer van Patzcuaro een 'must': de mensen daar noemen het het fotogeniekste meer van de wereld, en inderdaad, het heeft iets. In het meer ligt een eilandje, Janitzio, vanaf de top gedomineerd door een reusachtig standbeeld van José Maria Morelos, held uit de on afhankelijkheidsstrijd. Het stadje/dorp wordt druk bezocht door toeristen, die op momenten talrijker zijn dan de bewoners van het eiland: lokale producten te koop in overvloed, voor een prikje, in 1975 dan toch. Ik heb er een beeldje van een broeder-franciscaan gekocht: uit een lang stuk hout is hij gekerfd, en in een knoestig begin van een tak zag de kunstenaar een bloemenruiker, die de broeder juist en mooi voor zijn borst ophoudt. Ik was er toen weg van, en ik vind het nog altijd mooi.

Maar het beste van Janitzio was dit: we komen voorbij een huis, en op een verhoog, een meter of zo boven de begane grond, zit een oude vrouw te bedelen. Ze is compleet gedehydrateerd, in feite ziet ze zwart van droogte. Ze is zo hulpeloos en deerniswekkend dat ons gezelschap besluit haar een aalmoes te geven. Wie zal dat geld brengen, wie gaat die trap op? Kennelijk moet ik dat doen, en ik naar die vrouw. Ik geef haar 3 peso, toentertijd evenveel waard als 18 frank: voor rijke westerlingen op een 'once in a lifetime' bezoek een habbekrats, een bedrag van niets. Maar niet voor die vrouw: als ze ziet wat ik haar toestop, neemt ze mijn rechterhand en geeft mij een handkus. Ik had zo'n waardig, respectvol gebaar van dankbaarheid natuurlijk niet verwacht, en met tranen in de ogen daal ik de trap weer af.

Thuis vertel ik dat verhaal, en vader zegt prompt: 'Ja, en daar kunde gij niet tegen, hè.' 'Hoe wette gij da?' was mijn eerste gedachte, want thuis werd er over grote en kleine gevoelens niet echt gesproken, en elkaar eens goed vastpakken was er ook niet bij: zoiets gebeurde in het verborgene.

Het verhaal is mij altijd bijgebleven: ik heb het verleden week twee keer verteld en beide luisteraars, een vriend, een vriendin, reageerden op dezelfde manier: 'Natuurlijk wist je vader dat, hij zei zo dat hij dezelfde was en dat hij van je hield'. Vaders erkennen zich in hun zonen. Dat ik dat allemaal zelf nooit gedacht heb: vraag beantwoord, en vader veel dichter bij mij tevoren. Zeggen kan ik het hem niet meer: hij is al meer dan drie jaar overleden. Ik heb kansen gemist, besef ik, en deze ontroering komt te laat.

Geen opmerkingen: