zondag 30 mei 2010

De val van Emmessus

Kom ik donderdagavond om half twaalf van een vriendenbijeenkomst thuis, in prima staat en gezondheid, dus ik besluit nog wat tv te kijken. Evenwel, ik val daarbij in slaap. Om half één word ik wakker, en voel dat ik dringend een toilet nodig heb. Ik sta iets te bruusk en onbesuisd uit mijn zetel op, vind mijn evenwicht niet dadelijk, val daarentegen recht, pal en pardoes op de rand van een grote stenen bloempot die daar met inhoud - een fikse dracena - mijn interieur staat op te smukken. Mijn linkerkaak en -kaaksbeen treffen ongewild en onverwacht des bloempots rand en sterkte, en ze hebben het geweten: ik loop een fameuze jaap van een snee in mijn linkervoorgevel op - mijn hoofd als ongeleid projectiel verwerkt een homerische klap. Als gewone klap op de vuurpijl voel ik mijn kunstgebit gebroken in mijn mond zitten: vier deeltjes heb ik gerecupereerd. Dat wordt ongetwijfeld een nieuwe eetkamer: alweer interieurverfraaiing! Ondertussen bloed ik als een rund uit de binnenkant van mijn bovenlip. Enige tegenwoordigheid van geest en andere lichamelijke gewaarwordingen sturen mij dan toch toiletwaarts, en zodoende verzoen ik de reden van mijn opstaan met de oorzaak van mijn val: heet zoiets ook een pyrrusoverwinning? Maar: hoe moet het verder, wat nu?

Met de auto ben ik met spoed naar de spoed gereden, en daar heeft een jonge, bekwame assistent-chirurg - Van Deun heet hij - de snee op mijn linkerkaak gehecht, en aan de binnenkant van mijn bovenlip presteert hij meteen nauwkeurig enig noodzakelijk verstelwerk: ik zit vol garendraadjes, denk ik met enige overdrijving. En er zijn ook foto's genomen: mij werd niet gevraagd vriendelijk te glimlachen, en vrijdagochtend bleek dat er niets gebroken is, behalve dat gebitje dan.

Ik stel het inmiddels best goed, maar als een oude tandeloze tijger waar ik nu door het ondermaanse. Mijn vrienden heb ik gemeld dat bezoek niet nodig is. Bloemen noch kransen, heb ik ze ook nog laten weten.


Stomme getuige in een kleinere plastic pot



Nederigheid is een schone deugd

maandag 24 mei 2010

Getormenteerde boom

Natuurlijk bestaat er niet zoiets als een 'getormenteerde boom': als die zo genoemd wordt, dan hebben mensen de natuur met hun eigen interpretatie of gevoelens bezield of overgoten. De natuur is volmaakt onbezield: denk maar aan de uitbarsting annex aswolk van de IJslandse vulkaan Eyjafjallajökull: wekenlang onverstoord stof en as uitbraken, vliegtuigjes pesten en o ramp! klagende kapitalisten die miljarden verlies lijden. Die natuur toch! Als we die eens konden afschaffen, of tenminste compleet onder controle krijgen! Niet dus: wij blijven leven in een tranendal.

't Zal door het bewustzijn van dat tranendal komen, maar wij, vriend Vic en ik, weten toch zo'n getormenteerde boom staan, aan de oever van het vijvertje van Boones Blijk. Vooral 's winters ziet hij er behoorlijk gekweld uit. Dat wil zeggen: dan staat hij bladerloos, kaal en naakt in de kou. Afzien dat die boom dan doet, heel zijn lichaam is verwrongen, kwelling en tortuur zijn zijn lot, denken wij dan, in een opstoot van 'retour à la nature' en romantiek  'après la lettre.


De getormenteerde boom aan Boones Blijk

Echte romantici zetten in hun tijd maar wat graag een boompje op: ik denk aan Caspar David Friedrich - de eerste belangrijke Duitse romantische schilder - en aan Léon Spilliaert, dandy uit het begin van de twintigste eeuw, en ook niet echt een realist. Als je van een getormenteerde kunstenaar spreekt, dan is hij het wel. Van Friedrich ken ik 'Der Rabenbaum, een kale boom in de wind waarnaast een aantal raven vliegen en dreiging evoceren, van Spilliaert is er een aquarel op papier uit 1941 die gewoon 'Bomen wit en zwart' heet en die zonder meer duidelijk maakt waar het bij Spilliaert om te doen is.

Caspar David Friedrich: Der Rabenbaum



Léon Spilliaert: Bomen wit en zwart, 1941

Maar ik had het dus over de boom aan Boones Blijk: lang, tot in een eind van april heeft hij er kaal bijgestaan, maar nu heeft hij zich weer aangekleed. Ik noem dat: 'Hij heeft zijn kwellingen en zijn winterse dood waarom hij zo treurde achter zich gelaten en ziet er nu weer gezond in leven uit.' Vic spreekt over een 'metamorfose' gaat dan poëtisch verder: 'Nu ineens een grootse winterlinde gedrapeerd in een langhangend lentekleed van kleine blaadjes'. Mooi en zeer de moeite vinden we de natuur ongetwijfeld.

De boom schijnt een kleinbladige linde of winterlinde te zijn. Grootbladige of zomerlindes bestaan ook, maar onze linde houdt het bij klein lover. Dat determineren is ook belangrijk: je kunt de natuur wel mooi vinden en ze vol menselijke gevoelens gieten, maar je moet wel weten waarover je het hebt: niet alle koeien heten Blaar en 'een kieken is geen mus', zoals dat vroeger in onze kindertaal heette.
En hout heet eik of beuk of linde, of anderszins. En we willen het allemaal correct benoemen: orde in de chaos scheppen is dat, en een begin van begrijpen.



Onze winterlinde in lentekleed




maandag 17 mei 2010

Bourgondië II: Beaune

De ochtend zet licht, zonnig en vol lente aan en we wandelen Beaune binnen, tot in de veertiende eeuw de vaste verblijfplaats van de hertogen van Bourgondië. Toen verkasten die naar Dijon, dat werd een behoorlijk grote stad en Beaune is tezelfdertijd ingeslapen: het doet een beetje aan Brugge denken, daar hebben ze iets later ongeveer hetzelfde meegemaakt, ook al toen de Bourgondiërs er over hun hoogtepunt heen waren. In Beaune werden in de vijftiende eeuw toch nog stadswallen en torens gebouwd, die er overigens nog staan. Allicht ook daardoor heeft de plaats zijn talrijke huizen uit de middeleeuwen en de renaissance weten te behouden: het stadscentrum ligt er redelijk authentiek bij. In toeristische gidsen zal Beaune ongetwijfeld getypeerd worden als 'charmant stadje met vele getuigen uit het verleden'. Terzijdje: ik ben graag in Brugge, de stad heeft wel meer dan iets, maar het gaat nogal eens om negentiende-eeuwse restauratie, herschepping. Beaune komt mij veel authentieker over.

We lopen de stad in via de Porte Saint-Nicolas, een triomfboog gebouwd onder Lodewijk XV: een in alle opzichten een grijs bouwwerk. Eventjes verder wordt onmiddellijk duidelijk dat ik me hier thuis zal voelen: 'Domus' afficheert zich als de plek waar je moet zijn voor hulp en bijstand. Het is een 'service pour la mobilité et l'autonomie': waar had ik beter terecht kunnen komen? Vlak tegenover het pand bevindt zich een parkeerplaats voor gehandicapten: tijdens de drie dagen dat we hier waren heb ik er nooit iemand zien staan die er niet mocht zijn. Het flauwe cliché 'Franse slag' wordt hier kennelijk niet toegepast.


Niet dadelijk middeleeuws, wel erg handig

Eventjes verder aan dezelfde kant van de straat staat la mairie, het stadhuis: een imposant, solide gebouw uit de zeventiende eeuw, een voormalig ursulinenklooster uit de tijd dat om goed te zijn de kerk nog veel te sterk en te rijk was, om Wannes van de Velde min of meer te citeren. Een ruime esplanade maakt het belang van de echt Franse mairie (evenwichtig, rationeel, klaar en helder) echt wel duidelijk.


Klassiek Franse mairie

We lopen verder naar het centrum door deze rue de Lorraine, en in de eerste zijstraat aan de linkerkant (rue Rousseau-Deslandes) vinden we een Romaans huis: de gelijkvloerse verdieping met aftandse poorten is niet om aan te kijken, maar de eerste etage heeft wat kennelijk heet 'driepasbogen', en die maken  de gevel toch wel mooi en merkwaardig.


Romaans huis met affreuze poort

Op het einde van de rue de Lorraine kom je aan de place Monge: hier begint het echte centrum.  Die Gaspar Monge heeft natuurlijk zijn standbeeld op het naar hem genoemde plein: hij was een Beaunois (1714-1818) die als zoon van een marktkoopman een uitmuntend wis- en natuurkundige werd, hij is zelfs de stichter van de 'Ecole polytechnique' in Parijs, was tijdens de Franse revolutie minister van marine en heeft deelgenomen aan de expeditie in Egypte. Achter hem staat het veertiende-eeuwse belfort, best een bezienswaardig gebouw: de torenspits is opengewerkt, de klok is dan ook zichtbaar. Helemaal zoals je dat in  de Provence kunt zien is het niet, maar typisch Frans lijkt het me duidelijk



Gaspar Monge bewaakt door het belfort

Maar aan het echte 'pièce de résistance' moeten we nog beginnen: L'Hôtel-Dieu, anders gezegd, les Hospices de Beaune: de Bourgondische versie van het Brugse Sint-Janshospitaal.

zondag 2 mei 2010

Van Sicilië via de aswolk naar Bourgondië

Ik zit met Jasper nog in Amsterdam als de berichten over de aswolk, vrucht van de Yslandse vulkaan, steeds dreigender worden. Dieuwertje, die mee naar Sicilië gaat, stuurt mij een ongerust berichtje: ze vreest dat haar vakantie in aslucht opgaat. Ryanair is meer dan vooruitziend en neemt alle ongerustheid weg: geen vluchten voor woensdagmiddag. Klaar en duidelijk, sec en ad rem. En ook ik zal Trapani voorlopig niet zien. Gelukkig zijn er nog auto's om je ecologische voetafdruk op peil te houden, bestemmingen die met zo'n vehikel best bereikbaar zijn, nog steden en streken die de reis waard zijn en in geval van nood dringend bezocht moeten worden, en zo wordt de tweede keuze, het alternatief, het eerste doel: Dieuwertje en ik gaan gewoon vier dagen naar Bourgondië, naar de heimat van onze voorouders. Le nom oblige, denken we dan maar.

Via het internet is 's maandags een hotel zo geregeld, en dinsdag om half zes staan we in Beaune, vader en dochter, elektrische rolstoel in de bagage incluis. Overigens, dat hotel behoort tot een keten die in het Latijn van deze dagen 'Best Western' heet. De keten is trots op zichzelf en zijn logo: je krijgt bij een overvloedig ontbijt een servetje waarop dat logo: 'Best Western' met een gestileerd kroontje erboven, en eronder, voor diegenen die ook Frans verstaan: 'Les Plus Français des Hôtels Internationaux'. De francofonie is onverwoestbaar, dat is duidelijk!

 Les Plus Français des Hôtels Internationaux!

Ik haast me om er bij te zeggen dat hotel, service, ontbijt, ontvangst, ligging en tutti quanti 'impeccables' waren: niets op aan te merken, niets dan lof.

Onderweg hadden we het weer al mee: hoe zuidelijker je komt, hoe verder de lente er al staat, wat behoorlijk aangenaam is om te ervaren na onze lange winterse grijsheid. En wat mij ook altijd treft als ik over Franse autowegen rijd: de uitgestrektheid van het land. Links en rechts nauwelijks huizen te bespeuren, geen dorpen, wel een weids landschap dat bijna helemaal landbouwgebied is, weinig bossen ook, vrij uitzicht zover het oog reikt. Het geeft mij het gevoelen dat ik vroeger ook al had: dit is echt een groot land; ik kan er kennelijk nog altijd van onder de indruk zijn.


 Aire de Saint Brice (omgeving Laon): de lente al meer opgeschoten


Weids Frans landschap met gele koolzaadvelden

Place Carnot, Beaune

Hoe je je gelijk thuis voelt: de belangrijkste straat van Beaune is de 'rue Carnot', het mooiste plein de 'place Carnot',  een zichzelf respecterend bar-restaurant heet 'Le Carnot'. De naam is die van Lazare Carnot (1753-1823), briljant wiskundige en generaal in het Franse revolutionaire leger. Hij is geboren in Nolay, een dorp vlak bij Beaune, en heeft in de roerige tijden en later dan weer voor Napoleon grote verdiensten gehad. Hij heeft ook zijn naam gegeven aan de Antwerpse Carnotstraat: eerbetoon voor zijn aandeel in de verdediging van de stad in 1814. In de jaren 60 van de negentiende eeuw is er zelfs een standbeeld voor hem opgericht; dat ligt nu op de schroothoop der vergeten glories.

Ten slotte: restauratie van onszelf op het terras van 'Le Carnot'. Om acht uur 's avonds is de temperatuur er nog best aangenaam en genietbaar. En morgen gaan we met z'n tweetjes het stadje terdege te lijf.