dinsdag 31 mei 2011

Aalst: Sint-Martinuskerk

Na Sint-Amands, Vlassenbroek, Baerdegem en Meldert zien we wat nog overblijft van wat ooit een van de machtigste abdijen van Vlaanderen was: die van Affligem, nu vooral bekend van het bier met de geestelijke naam: geen trappist echter, gewoon abdijbier, een klasse lager dus. Aan de oorspronkelijke abdij, haar werking en haar uitstraling maakte de Franse Revolutie een grondig einde. In 1870 werd de instelling nieuw leven ingeblazen in de gebouwen van het oude 'Bisschoppenhuis', in de twintigste eeuw kwamen daar een nieuwe vleugel en dito abdijkerk wij, maar de toppen van vroeger hebben ze hier nooit meer bereikt. Het Ancien Régime restaureren: dat is gelukkig nooit echt gelukt.


Abdij van Affligem: stoffelijk overschot

Dan volgt ons ultieme doel: Aalst: Marc, onze gids, is namelijk van daar, voor hem is het een beetje thuiskomen, dat was heel deze trip trouwens. Op het eerste gezicht zou je denken dat deze stad min of meer op Turnhout moet gelijken, maar bij nader inzien is dat niet helemaal - of helemaal niet - zo. Aalst, hoewel ook een provincie- en centrumstad, is  groter dan wat de hoofdstad van de Kempen heet te zijn: eens zoveel inwoners zijn er (dankzij alle fusiegemeenten weliswaar), het heeft een ook  industriële geschiedenis waarbij die van Turnhout verbleekt, een carnaval waar Vlaanderen trots op moet zijn, een een paar inwoners met een terechte naam en faam: Dirk Martens, Pieter Coecke, Adolf Daens, Valerius De Saedeleer, Louis Paul Boon. Er is ooit wel wat gebeurd in Aalst, dat zeker wel.

Aalst was op het einde van de middeleeuwen behoorlijk welvarend, onder andere dankzij de hopteelt, waarvan nu nog alleen kleine restjes overblijven. In 1481 begon de stad aan het bouwen van de Sint-Martinuskerk: de kathedraal van Amiens, niet echt een klein obscuur kapelletje, diende als voorbeeld, en het nieuwe gebouw zou, afgewerkt en voltooid, de 'kathedraal van het Land van Aalst' worden. Gebrek aan ambitie kan de Aalstenaars van toen niet ontzegd worden. De bouw zou 180 jaar duren (daar zitten de godsdienstoorlogen en de roerige zestiende eeuw weer voor iets tussen) en uiteindelijk dwong geldgebrek de stad de kerk onvoltooid te laten: te ver gesprongen met een te korte stok, of: geniaal, maar met te korte beentjes. Wie zei dat alweer? Het schip, dat veel langer had moeten zijn, kreeg dus nooit een fatsoenlijke voorgevel: de gapende opening werd met baksteen gewoon dichtgemetseld, en klaar was Kees. De tering naar de nering zetten, heet dat, of: wie niet rijk meer is, moet praktisch zijn.


Sint-Martinuskerk: gotiek met prozaïsche façade

Die mislukte verhoudingen vallen natuurlijk in de kerk zelf ook op: Het deel van de kerk waar het hoofdaltaar staat, heeft vier traveeën, het deel waar de gelovigen zitten heeft er slechts drie, terwijl er daar tenminste zes hadden moeten staan. Een eigenaardig effect heeft dat: ze wilden wel, maar ze konden niet meer. Hoogmoed gestraft, wat ook een godsdienstige les is, maar die zal wel niet bedoeld zijn.


Het hoogkoor: toen ging het nog goed


Geldtekort: kerk te kort

Er is best wat interessants te zien in deze kerk, maar tezelfdertijd ziet ze er een beetje verwaarloosd uit. Misschien is dat iets te sterk uitgedrukt, maar toch, zo'n monument zou je als stad toch beter moeten onderhouden: muren met afgebladderde bepleistering brengen weinig esthetische bakstenen in het volle daglicht. Er hangt ook een groot doek van Rubens: 'De Heilige Rochus en de Pestlijders'. Niet elke kerk kan zich daarop beroemen, maar zit een soort van bruinig patina op het doek, de kleuren zijn eerder vervaald: restauratie zou aan te bevelen zijn.


De Rubens waar de kleuren niet van afspatten


Aalsterse versie van 'arte povera'?

De kathedraal van het Land van Aalst verdient beter, zou ik denken: er is nog veel aan te doen, maar er is vooral veel meer mee te doen. Hem zijn luister in potentie teruggeven bijvoorbeeld.

zaterdag 21 mei 2011

Vlassenbroek en verder

Een eindje stroomopwaarts ligt ook nog op de rechteroever van de Schelde, maar al in Oost-Vlaanderen het piepkleine dorpje Vlassenbroek: ik had er nog nooit van gehoord, maar wie ben ik? Toch ligt het er klaar en duidelijk, een beetje idyllisch zelfs. Het staat dan ook bekend als kunstenaarsdorpje. En het heeft een merkwaardige kerk, waaraan gebouwd is van de twaalfde tot in de zeventiende eeuw. Niet aan een stuk door wel te verstaan, maar herhaalde verwoestingen maakten steeds weer nieuwe verbouwingen en herstellingen nodig. Dat is dan ook mooi te zien aan de gebruikte steen: het oorspronkelijke deel van deze Sint-Gertrudiskerk is opgetrokken in Balegemse zandsteen, - zoals nogal wat kerkjes in  deze streek - en toen die zandsteen niet meer voorhanden was, gebruikte men gewoon baksteen.

  

Sint-Gertrudiskerk te Vlassenbroek: witte zandsteen uit de 12de-13de eeuw, baksteen van na 1500

Aan de voorgevel van de kerk zijn eer aantal bas-reliëfs in terracotta bevestigd. Hoe oud ze zijn, weet ik niet, maar de weersomstandigheden hebben er hun best op gedaan: barsten in de platen, stukken die er gewoon af zijn. Ze vertellen het verhaal van Christus tot zijn twaalf jaar.  Als je links onderaan begint, zie je eerst de boodschap aan Maria, dan de ontmoeting van Maria en Elisabeth, iets hoger wordt de geboorte uitgebeeld, daarnaast de opdracht in de tempel, waarbij Simeon Christus 'een licht tot verlichting van de heidenen' noemt (Lucas 2:32), en helemaal van boven zie je de jonge Christus in de tempel de hogepriesters onderwijzen. In die tijd kon de gewone mens niet lezen, maar hij kreeg wat voor hem en zijn zielenheil belangrijk was in een beeldverhaal gepresenteerd. Had ik ook nog nooit gezien: je steekt op de meest onverwachte plaatsen en plekjes iets op.


Het beeldverhaal over de jonge Christus

Baardegem

Zo ook kun je een merkwaardige kerk zien in Baardegem (deelgemeente van Aalst). Die is ook opgetrokken met zandsteen, afkomstig uit het 'Kravaalsbos'; de paters uit de nabij gelegen abdij van Affligem ontgonnen hem. Die Sint-Margarethakerk is laat Romaans: ze dateert uit de dertiende eeuw. Dat is mooi te merken aan de toren: die is behoorlijk stoer, de vier blinde vensters hebben inderdaad Romaanse rondbogen, en de vensters met galmgaten daarboven hebben licht geknikte bogen: de gotiek komt eraan, ook in de kleine dorpskerk. Speciaal is de zogenaamde 'traptoren' die in  de plaats gekomen is van de rechter steunbeer, en die de kerk daar eventjes het uitzicht geeft van een versterkte vesting. Overigens heeft die traptoren ook schietgaten, net zoals de toren zelf, boven de rozetten. Niet te verwonderen is het dus dat na de godsdienstoorlogen (eind zestiende eeuw) de kerk 'toch nog overeind stond, maar dan totaal uitgebrand'.


 Baardegem: Sint-Margarethakerk

In het Kravaalsbos zien we de laatste stille getuige van de ontginning van de Balegemse zandsteen. De abdij van Affligem ontgon die steen vanaf de twaalfde eeuw, maar een en ander liep ten einde tegen het begin van de zestiende eeuw. Waar die steen gewonnen werd, ligt nu een grote vijver, midden in het bos. Veel kerken in de streek zijn met deze zandsteen gebouwd, maar ook de Sint-Michielskathedraal in Brussel en de Sint-Janskathedraal in 's-Hertogenbosch: hij werd duidelijk in het hele hertogdom Brabant gebruikt, hij was vijfhonderd en meer jaren geleden 's lands roem, kun je wel stellen.


Kravaalsbos: vroeger zandsteengroeve, nu vijver

vrijdag 20 mei 2011

Naast de Schelde

We trekken naar het Scheldeland: Vic en ik, en Marc, die de uitstap netjes gepland heeft, en ons twee mappen geeft die uitpuilen van de informatie. Eerste stop: Sint-Amands-aan-de-Schelde. Wereldberoemd in Vlaanderen, hoewel het dorp eigenlijk niet zo heel veel voorstelt. Klein-Brabant heet de streek hier, en aan de andere oever van de rivier begint Oost-Vlaanderen: een grensgebied ook. En je denkt aan paling, in 't groen of anderszins. De palingvisserij was hier tot kort na de Eerste Wereldoorlog een belangrijke economische activiteit, d.w.z. ongeveer iedereen viste op de beestjes, maar de Schelde vervuilde meer dan de mens lief was, en nu heb je nog folkloristische palingfestivals met ingevoerde exemplaren, uit Denemarken bijvoorbeeld. Sic transit gloria mundi, enfin van een aantal dorpen.


De Schelde in Sint-Amands, met nog maar een klein streepje blauw.

Maar ook Emile Verhaeren was van hier: groot Franstalig Vlaams dichter, in zijn tijd echt wereldberoemd, en niet alleen in Vlaanderen. En van die verleden roem wil Sint-Amands ook graag zijn graantje meepikken: de man en zijn vrouw hebben hun graf aan de oever van de Schelde, een museum is aan de man gewijd, het dorp houdt zijn beroemde inwoner in ere. Maar dat is ooit anders geweest: er was het onoverbrugbare standsverschil tussen de Franssprekende Verhaeren en de dorpelingen, en bovendien was hij dan nog eens vrijzinnig in het katholieke Vlaanderen: ongetwijfeld werd hij als zeer 'volksvreemd' ervaren.In onze mappen staat een leuke anekdote: tijdens een optocht van de katholieke fanfares 'De Suskes' (in Turnhout zouden het 'De Sussen' geweest zijn) spuugde Verhaeren naar de muzikanten om zijn afkeuring en afkeer te laten blijken. Het verhaal gaat verder: 'De fluim - alsof Verhaeren tbc had, nvdr - trof een notabele die meeliep in de stoet. Dit incident was koren op de molen voor de aversie tegen de dichter.' Beide partijen deelden overduidelijk dezelfde gevoelens.


Het graf van de dichter en zijn vrouw

Als je de kost verdient met palingvissen is literatuur natuurlijk niet je hoogste betrachting: wist het dorp veel dat de bundels van de dichter vertaald werden in de meeste Europese talen - zelf praatten waarschijnlijk 'nauwelijks Nederlands - dat hij voordrachten hield 'tot zelfs in Sint-Petersburg en Moskou'.


Theo van Rysselberge: De lezing - Verhaeren heeft het woord; ook Maurice Maeterlinck (onderaan, uiterst rechts) en André Gide (de man rechts van hem) staan op dit schilderij

Verhaeren is gestorven in 1916: hij wilde na een voordracht in Rouen op een al rijdende trein naar Parijs springen, maar kwam onder de wielen terecht, met fatale afloop. Hij is dan achtereenvolgens op vier plaatsen begraven: eerst in  Frankrijk (het was natuurlijk oorlog), dan in Adinkerke (op verzoek van zijn familie en tussenkomst van koning Albert I), dan veiligheidshalve (de oorlog alweer!) in Wulveringem (Veurne) en ten slotte in zijn praalgraf in Sint-Amands: dan zijn we al in oktober 1927.

Verhaeren was ontzettend productief: zeker veertig bundels heeft hij gepubliceerd. Natuurlijk kende ik de naam en iets meer, maar ik kan me niet herinneren dat we op de middelbare school bij Frans ooit een gedicht van hem gelezen hebben. Hij schreef wel in het Frans, maar hij was allicht te Vlaams, en bijgevolg hoorde hij niet thuis in de echte Franse literatuur. Charles De Coster is het wat mij betreft ook zo vergaan. Beetje jammer toch.

Daarom: een gedicht van Verhaeren om af te sluiten. Uit 'L'Escaut' dit fragment:

                                                                      L'Escaut

                                                         Sauvage et bel Escaut,
                                                               Tout l'incendie
                                                 De ma jeunesse endurante et brandie,
                                                               Tu l'as épanoui:
                                                                      Aussi,
                                                       Le jour que m'abattra le sort,
                                                 C'est dans ton sol, c'est sur tes bords,
                                                           Qu'on cachera mon corps,
                                            Pour te sentir, même à travers la mort, encore!

Tenminste dat is hem vergund geweest.                                                           

zondag 15 mei 2011

Rode wandeling in Turnhout

Onlangs kreeg ik een uitnodiging binnen voor een 'Rode wandeling door Turnhout', en daarbij zou je een woordje uitleg krijgen over gebouwen of gebeurtenissen die voor het socialisme in Turnhout belangrijk zijn geweest. De 8ste mei was de datum van afspraak, net een week na de 1ste mei. Ik had die dag sporen van armoede gezocht in de Sint-Katharinakerk in Hoogstraten, dus ik dacht: laten we vandaag maar eens wat penitentie doen. En ik dus mee.

De wandeling, drie uur door het stadscentrum, werd kundig geleid door Carola Van Hove, die goed onderlegd interessante, correcte en mij nog onbekende informatie leverde: een garantie voor succes bleek ze te zijn. Vertrekken deden we natuurlijk in de nieuwe Volkswil op de Merodelei: de oude zouden later nog tegenkomen.


De rode wandeling vertrekt tegen een groene achtergrond: de nieuwe coalitie, weet je wel!

En dan gaat het door de Molenstraat, waar we voor de verdwenen winkel van de 'coöperatief' halt hielden, waar we ook meteen aan de achterkant van de 'ziekenkas' stonden, maar waar het interessantste te zien was op het einde van de straat, vlak bij de vroegere peperkoekfabriek van 'Van Deun-Poppeliers'. Daar staan lage huisjes - gerestaureerd ondertussen - die ik daar al altijd weten staan heb, maar waarvan in nooit geweten heb dat het 'tijkwevershuisjes' waren. Gat in mijn cultuur opgevuld. Nu wil het toeval - of niet, want ik ben van Turnhout - dat al mijn voorvaderen in de rechte lijn, tot aan mijn betovergrootvader, tijkwevers waren: dat was de huisindustrie in deze stad, voor de papiernijverheid die na 1800 opkwam. Zo kom je op de wandel in Turnhout je eigen stamboom nog tegen!


Tijkwevershuisje in de Molenstraat

En je komt voorbij het Ministerie van Financiën - de Federale Overheidsdienst, de FOD in mooi Belgisch - waar vroeger 'Biermans' was, je hebt het over de kleine huisjes die vroeger aan de 'Yzeren Wegstraat' stonden: afgebroken, en niets in de plaats gekomen behalve een braakliggend terrein waar al jaren niets mee gedaan wordt. We draaien de Zandstraat in, en ik kom op een plaats waar ik nog nooit geweest was, hoewel ik er ooit dichtbij woonde: de Merckxpoort, het laatst overgebleven Turnhoutse beluik. Maar wij noemen zoiets een 'poort': het werkvolk woonde er, vaak gespeend van het meest elementaire comfort. Dikwijls was er slechts een toilet voor heel de poort, de huizen hadden geregeld niet meer dan een vertrek. Armoe troef alom, in die poorten. Daarvan komt ongetwijfeld ook het Turnhoutse woord 'portjesvolk': een zeer denigrerende term was dat, bedoeld voor mensen van de heel lage stand, met wie je niet wilde geassocieerd worden en van wie je moest wegblijven. Maar het woord is verdwenen, zoals de poorten in onze stad: we zijn welvarend nu! Overigens is deze poort niet zo oud: kermiskramer Jan Merckx bouwde ze pas na de Eerste Wereldoorlog, in 1918.

(Een interessante tekst over de Merckxpoort van de hand van Sam van Clemen is in december 2010 in 'Gazet van Turnhout' verschenen).


Huizen met een halve verdieping in Merckxpoort: het begin van summiere luxe


Merckxpoort: verval en onkruid in de 21ste eeuw

Als je niet te vaak heel Turnhout rondwandelt, zie je hier en daar toch wel mooie huizen, en twee Mechelaars in ons gezelschap vinden de stad zo 'proper': dan is het bij ons wat anders, beweren ze, kennelijk ondanks city promotor Bart Somers! En ik moet zeggen: ons stedeke valt me nogal mee, hoewel ik het - shame on me? - niet echt een mooie stad vind.

Sporen van vergane bedrijvigheid ook in de Renier Sniedersstraat: daar kun je op een pannen zadeldak nog lezen: 'Ch. A. Van Bael - huidevetter'. Toevallig was ik vandaag bij 'Electro Lenders', aan de watertoren, en ik vraag daar hoe lang die huidevetterij al dicht is. 'O, zeker vijftig-zestig jaar', zegt Jean me. Eer zestig dan vijftig, vermoed ik, vlak na de Tweede Wereldoorlog moet dat geweest zijn. 'En stinken dat dat deed', weet hij nog. 'En die huiden werden dan gebracht van het oude slachthuis, vlak over de Hollandse Schuif, en daar stonk het even erg'. Ik hoorde mijn grootoom Jan, die vlak voor de schuif woonde en een sigarenwinkeltje annex uitleenbibliotheek dreef, nog wel eens spreken over 'den aawen abatwaar', zoals die toen heette.


Ch. A. Van Bael - huidevetter - magazijn/atelier met flexibel dak

De huidevetterij (leerlooierij in het Algemeen Nederlands) is redelijk recent: ze werd, samen met het ruime burgerhuis ernaast, rond 1888 opgetrokken naar een ontwerp van Pieter Jan Taeymans, de eerste vertegenwoordiger van een bekende architectenfamilie die in Turnhout en omstreken zeer actief was. De voordeur van dat huis draagt nog de sporen van de vroegere activiteit: twee koeienkoppen. En helemaal naar het eind van de negentiende eeuw verwijst een heuse trekbel: daar kon je dus echt nog 'belleken trek' mee doen. Ondanks de symbolen in de voordeur woont er nu een advocaat, een goeie naar 't schijnt.


Stilleven: twee koeienkoppen en een trekbel

De oude Volkswil in de 'Statiestraat' zijn we ondertussen al lang voorbij: nog wat vergane glorie. Het café staat zonder meer leeg, de ABVV-kantoren zijn een hotel geworden: 'Tegenover' heet het. Bedoeld is allicht 'tegenover het station', maar tegenwoordig ligt ertegenover het 'Best Western Turnhout City Hotel': you can't win them all, but Turnhout goes international! De stad wordt opgestuwd in de vaart der volkeren, en huidevetters zijn er niet meer van doen. O nee, wij zijn een stad!

En dan komen we bijna ten slotte in de Lindekensstraat,  waar vroeger de oude fabriek van Brepols op uitgaf. 'Taachterste', zoals mijn vader dat noemde; 'tfeurste' was dan in de Papenstraat. Ook vlakbij lag nog de 'Red Band', een confiserie, dat wil zeggen: een snoepfabriek. Weer in een werkmansbuurt zitten we hier. En we gaan iets drinken in het oudste café van Turnhout: De Penge, geopend in  1890, 120 jaar oud dus. De naam verwijst naar een plaatselijke deugniet à la 'Witte van Zichem'. In dat café zal allicht menige 'werkmanspree'  geheel of gedeeltelijk achtergebleven zijn. Nu is het een buurtcafé, een soort van bruine kroeg die zeer authentiek en oud overkomt, en gezellig. Ook een kennismaking voor mij, en een die weer meevalt.

Op het einde van de wandeling valt het me op dat alle industriële bedrijvigheid uit Turnhout verdwenen is. Het begon al kort na de oorlog met het oude slachthuis en huidevetterij
Van Bael, - weg met de stank -  in de jaren zestig volgden Van Genechten en Biermans, waar het overigens nog fiks gebrand heeft - is dat nog wel veilig? - Brepols ging ook ten zuiden van de stad - de bereikbaarheid van de ondertussen riante Baron du Fourstraat zal daar ook niet vreemd aan geweest zijn -, en de voedselnijverheid zocht andere oorden op: Van Deun-Poppeliers en zijn peperkoek, Cremers Wafelen (de weeë geur van zoet gebak, o gruwel), en Anco is veranderd in een loftig appartementsgebouw: hoe meer geld, hoe meer geluk! Overigens: heel de Nieuwe Kaai is een voorbeeld van stadsverfraaiing met een jachthaven incluis: we zijn rijk, en dat zullen ze gezien hebben.

Die vlucht van de industrie uit het stadscentrum (Turnhout is lang niet het enige voorbeeld) doet me nogal denken aan wat we met kerkhoven gedaan hebben. Nu ligt ons kerkhof op de Steenweg op Merksplas, vlak bij Nazareth, voorbij het Sint-Jozefsziekenhuis. Daar leef je hoe dan ook nog, maar je ultieme bestemming ligt 500 meter verder, netjes uit het gezicht van iedereen. De dood hebben we leuk uit het dagelijkse leven verbannen, en zo hoort het ook: wie sterft er nu nog, in deze tijd van jeugd, genot en gebrek aan zorgen en ernstige moeilijkheden. De industriële bedrijvigheid zit ook aan de rand van de samenleving: in het centrum is de dienstensector druk doende, maar werken in een ander uniform - niet in een pak, een leuke jurk, niet met gemanicuurde vingertjes of een getrimde baard - dat behoor je ook niet meer te zien. Met de kerkhoven hebben we de dood op zijn plaats gezet, met de verplaatste industrie een essentieel deel van het leven: werken voor de kost. Wie maakt zich daar nu nog zorgen om, wie wil dat zien?

Dat alles neemt echter niet weg - wel integendeel - dat ik iedereen de 'Rode wandeling door Turnhout ' ten zeerste aan kan raden. Je komt er de geschiedenis tegen, korter of langer geleden, je loopt tegen je eigen stamboom aan, je ziet wat er in je stad veranderd is, ten goede en ten kwade, en al wandelend kun je er eens bij blijven stilstaan. Altijd bruist Turnhout niet, maar het leeft toch.

Erg de moeite waard was de belevenis. Met dank dus aan Carola, van harte.

vrijdag 6 mei 2011

Hoogstraten: Het Laatste Avondmaal

Een mei 2011: erfgoeddag in het teken van 'armoede', wat nog zo'n slechte combinatie niet is. Ook de Sint-Katharinakerk van Hoogstraten doet mee, met 'symbolen van armoe en naastenliefde' in die kerk.  Echt veel vind ik echter niet: enkele uitdrukkingen op de zittertjes of misericordes in het grote gestoelte, en een wandtapijt met 'De Zeven Werken van Barmhartigheid', beelden van Franciscus van Assisi en Clara in de doopkapel: vrijwillige armoede heet dat. Maar de kerk puilt niet uit van getuigenissen van schaarste en schamelheid. En dat is ook amper te verwachten.

De Sint-Katharinakerk is in feite de grafkerk van de eerste graaf en gravin van Hoogstraten, Antoon de Lalaing en zijn vrouw Elisabeth van Culemborg: de titel wordt hen verleend door Keizer Karel, die zij van dichtbij kenden en dienden. Zij waren de minsten niet, de graaf en de gravin, getuige hun praalgraven waarmee zij tijd en eeuwigheid trachtten te overleven. En ander bewijs van hun belang, en van rijkdom, is het glas-in-loodraam in de noorderkruisbeuk: het is door de Staten van Holland (van Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden was toen nog lang geen sprake) in 1535 geschonken aan het grafelijke paar. En het is ontworpen door een vooraanstaande kunstenaar uit die tijd: Pieter Coecke van Aalst, de leermeester van Pieter Breughel de Oude zelve. De Staten bespaarden in het geheel niet op kosten, moeite en kwaliteit.

Het Laatste Avondmaal: geschenk van de Staten van Holland

Het is wel  het mooiste en meest authentieke glasraam in de Kempen dat ik ken. Centraal staat het 'Laatste Avondmaal', boven in het timpaan zijn allerlei objecten uit het lijdensverhaal van Christus afgebeeld (hoewel die moeilijk te zien zijn, laat staan te herkennen). Wat de kleuren betreft: zelfs 'bleu de Chartres' is erin gebruikt, volgens de gids over de kerk 'een soort van lichtblauw dat u de indruk moet geven dat u recht naar de hemel kijkt'. Overigens komt het originele 'bleu de Chartres' al uit de 12de-13de eeuw, en is het nergens geëvenaard. Onderaan zie je de laatste acht graven van Holland: Maximiliaan van Oostenrijk, Filips de Schone en Keizer Karel zijn de laatste drie. De overgang van de Bourgondische tijd naar de Habsburgse is dat. De Staten van Holland wilden evenmin dat zij en hun gift vergeten zouden worden: onder elke graaf staat zijn naam, en onder het raam de Franse tekst: 'Cette vitre a par les états du pays et comté de Hollande esté donnée et mise en l'honneur de très noble et puissants messire Antoine de Lalaing, premier Conte de Hoochstraeten, Chevalier de L'Ordre de la Toison d'Or, Lieutenant-Général et Gouverneur de Hollande, et en l'honneur de noble dame Elizabeth de Culembourg, son épouse. L'an de grace mille cinq cent trente cinq'. In 't Frans, want het gaat om de hoge adel; Willem de Zwijger zweeg overigens vooral in dezelfde taal.

Het rijtje graven, en uitleg bij de schenking

Maar het belangrijkste onderdeel van het raam is natuurlijk 'Het Laatste Avondmaal'. Het beroemdste werk met dit onderwerp is allicht dat van Leonardo da Vinci: het is een fresco uit 1495-1497, te zien in  de kerk van Santa Maria delle Grazie in Milaan. Leonardo plaatst al zijn personages aan een kant van de tafel, en, wat voor die tijd nooit gezien was, Judas maakt gewoon deel uit van het gezelschap: hij wordt niet geïsoleerd, zoals men gewoonlijk deed voor Leonardo. Ter zijde: wie een mooie en getrouwe kopie van dit werk, maar dan op linnen, wil zien: ga naar de abdij van Tongerlo. De replica die daar hangt komt uit 1506, is van de hand van een leerling van Leonardo, die zelf het hoofd van Christus en Johannes geschilderd zou hebben. Een voorbeeld van evenwichtige renaissancestijl is het, hoewel het er aan tafel behoorlijk levendig aan toegaat:  Jezus heeft dan ook net gezegd dat een van de twaalf hem zal verraden.

In het ontwerp van Coecke zitten de apostelen aan beide zijden van de tafel, zeven links van Christus, vijf rechts. Naast Jezus zit zijn lievelingsleerling Johannes, die altijd als een jonge man wordt afgebeeld. Naast hem dan weer zien we Judas: hij zit gewoon mee aan, maar is te herkennen aan de donkere kap die hij op heeft, hij is baardloos, en wijst duidelijk naar zichzelf, zo van: 'Ik ben hier de man, je zult nog wel eens wat zien.' Christus zegent op dat moment een hostie, waarbij hij zegt: 'Dit is mijn lichaam, dat voor u gegeven wordt; doet dit tot mijn gedachtenis' (Lucas 22:19). Een zeer belangrijk moment in het christendom is dat: hier wordt het avondmaal, de mis ingesteld. Maar heel erg letten de apostelen niet op: de mannen tegenover Johannes en Judas zijn druk met elkaar in gesprek, alleen Judas' buurman schijn reikhalzend toe te kijken: wat gebeurt daar, wil die weten.



Christus zegent een hostie, de apostelen hebben hun eigen besognes


De meesten onverschillig voor de dankzegging

Aan  Christus' linkerzijde is de desinteresse zo mogelijk nog groter: de man naast hem (Petrus?) kijkt wel eerder gespannen en benieuwd toe, maar diens buurman heeft kennelijk een beetje zwaar getafeld. Tegenover Petrus zit een apostel zich af te vragen wat er zich vlak voor zijn voeten afspeelt, zijn buur slurpt een schaal wijn leeg, maar hij hoeft zich geen zorgen te maken: aan het hoofd van de tafel zit een kale apostel met allicht een kruik wijn in zijn hand, bijschenken is altijd mogelijk. Zo krijg je ten slotte een tafereel dat wel een van de essentiële punten van het katholicisme weergeeft, met een ernstige Christus, Johannes en Petrus, maar met een aantal mannen die met hun eigen zaken bezig zijn, en bij wie de ernst en de aandacht niet echt op de eerste plaats komen. Typisch katholiek? Ernstig wel, maar niet altijd overal even zwaar aan tillen, er mag best eens gelachen worden, en wijn gedronken. Nogal wat apostelen herinneren zich kennelijk levendig de bruiloft van Kanaän. De stemming is hier als het ware nog opperbest: de dramatische aankondiging van het verraad door Judas volgt net iets later.

Dat alles maakt dat dit glas-in-loodraam een zeer levendig 'Laatste Avondmaal' laat zien, vol allerlei actie, vol beweging en met heel wat relativerende humor: heel streng in de leer is het zeker niet. Het interieur waarin alles zich afspeelt is ook niet dadelijk sober: de goede dingen des levens zijn in overvloed aanwezig, de meubilering is zonder meer rijk, echt bij de renaissancetijd waarin het raam gemaakt is. En liefde voor het detail had de glazenier evenzeer: door de ramen van de zaal kun je op de achtergrond heel goed het stadsgezicht zien. Met een cliché zou je het raam 'bourgondisch' kunnen noemen.

Leonardo's schilderij raakt de dramatiek van het gebeuren in zijn kern: inhoudelijk is het dan ook veel meer geladen.


Leonardo da Vinci: Het laatste Avondmaal - ontzetting na de aankondiging van het verraad

Maar dat neemt niet weg dat het raam van de Staten van Holland een prachtig voorbeeld is van een renaissancekunstwerk, iets om te koesteren, zomaar in Hoogstraten, 'het stadje met smaak'. Daarmee worden dus duidelijk niet alleen aardbeien bedoeld.

Voor wie het wil gaan bekijken: neem een verrekijker mee, dan kun je alles tot in de details zien. Het loont dubbel en dik de moeite.

Nog over Judas

Laatst stond ik met een goede vriendin het avondmaal nog eens te bekijken: zij vroeg waar Judas zat. Ik moest toch eventjes zoeken, maar hij is makkelijk te herkennen aan zijn gele kledij. Toen herinnerde ik me ook dat er met de kleur geel in de middeleeuwen iets aan de hand was. Na enig googelen vind je dan dat het profane geel de kleur van de haat en het verraad was: zijn hemd maakt Judas niet alleen opvallend zonder meer, de uitzondering in het gezelschap, het bestempelt hem meteen duidelijk als de verrader. Bovendien heeft de kunstenaar hem een echt boeventronie gegeven: hij is het kwaad, je kunt je niet vergissen.


Judas, de ultieme verrader