zondag 28 augustus 2011

Inlands torenalpinisme

Noord-West-Vlaanderen laat me niet los: half augustus rijd ik er weer naartoe, met twee van mijn kinderen, de oudste en de jongste: ik wil ze laten zien hoe mooi de  streek wel is. En zelf wil kerk en toren van Oostkerke eens goed bekijken, want daar heb ik nog niet voor gestaan. Als we in het dorp aankomen, blijkt een rommelmarkt uitgegroeid te zijn tot een soort Vlaamse kermis: Schotse doedelzakmuziek bonkend gestut door een volwassen Turkse trom, springkasteel en ijs voor de kleintjes, bier en andere lafenis voor de groten. Het dorp is te hoop gelopen en zelfs de zon schijnt!


De toren van Oostkerke

Die grote kerk en toren domineren natuurlijk het kleine dorp: het is echt wat de Engelsen noemen 'a landmark'. Je kunt de toren opgaan, maar feest of niet, de kerk zelf geraak je niet in. Ze zijn een beetje bijbelvast daar in Oostkerke: hun kerk zal geen blasfemische rommelmarkt worden! Ik dan maar naar boven, zo'n 33 meter hoog. De toren zelf ziet er behoorlijk nieuw uit, maar dat kan in feite niet anders: hij staat er nog maar van 1954 opnieuw, toen de heropbouw van de opgeblazen kerk (1944) voltooid was. Massief is hij, hier en daar wel een spitsboog, maar romaanse rondbogen overwegen toch: in de dertiende eeuw hadden we hier het hoogtij van de pure gotiek nog niet. En echt dikke steunberen heeft de toren: macht en kracht straalt hij uit.

En dan naar Damme, daar staat ook een kerk met een toren. Ik was gewaarschuwd dat het toch een beetje eng en moeilijk zou zijn, maar dat valt allemaal best mee, en we geraken toch weer boven, ik en mijn twee gezellen-afstammelingen.

  

Toren van Damme: de laatste trap en de galmgaten

Natuurlijk ga ik niet alleen naar boven om daar geweest te zijn, je gaat ook naar boven voor het uitzicht en om naar beneden te kijken, zoals elke torenalpinist. En van daar boven kun je nog de sporen van de verdedigingswerken zien. Die zijn in 1616 gebouwd, tijdens het Twaalfjarig Bestand: de Zuidelijke Nederlanden - wij dus - moesten verdedigd worden tegen de Noordelijke, en Damme lag, en ligt, natuurlijk vlak tegen de grens. Het geeft ook wel aan wat de Spanjaarden met dat Twaalfjarig Bestand van plan waren: zich versterken, en de gehate calvinisten buiten houden. Het Zuiden zou katholiek zijn en blijven. Geen wonder dat de Tachtigjarige Oorlog pas in 1648 met de Vrede van Münster (of Westfalen) ten einde was. Damme werd een garnizoenstad van de Spanjaarden, en het werd versterkt met een bolwerk in de vorm van een zevenpuntige ster, een beetje in de aard van de bouwsels van Vauban, maar die komt pas later. Maar de grachten van die omwalling en de vorm van de versterking kun je makkelijk herkennen.


Een van de zeven punten van de ster ter verdediging.

Damme moet vroeger veel groter geweest zijn dan nu: zou het kunnen dat het groene weiland voor de gracht vroeger volgebouwd was? Zeker weet ik het natuurlijk niet, maar het zou kunnen.

En dan nog eens naar Lissewege, het witte dorp. Ik wil mijn kinderen de schuur van Ter Doest laten zien, en de kerk plus toren uiteraard ook. En daar zie ik dan wat ik met enige zelfspot 'inlands torenalpinisme' genoemd heb. Je kunt het zo gek niet bedenken of het bestaat, ook dat inlands torenalpinisme, uitgerekend in het vlakste deel van het vlakke Vlaanderen.


Inlands torenalpinisme, maar dan echt gemeend

Tegen de oostelijke wand van de toren bekwaamt een vrouw zich in het bewegen langs en op die wand: zijwaarts in beide richtingen, af en toe om haar eigen as rondjes maken, ze lijkt er behoorlijk bedreven in. Maar klimmen doet ze niet. Voorlopig wil ze niet 'excelsior' of 'hosanna in den hoge'.

In toeristische brochures heet zoiets waarschijnlijk 'Vlaanderen, altijd verrassend!' Of is dat Holland? Maakt niet uit, het is vlak, bij de grens.



maandag 22 augustus 2011

Brugge: aan de rand - Gezelle en Jan Fabre

Als je de toeristische drukte van de Brugse binnenstad wilt vermijden, kun je naar de noordkant van de stad gaan, nog net binnen de vesten. Vlak aan de 'Buiten Kruisvest' kom je aan een groene omwalling waar nog vier windmolens op staan. Opvallende namen hebben die molens ook: er staat een 'Koele Weimolen', 'De Nieuwe Papegaai', de 'Sint-Janshuismolen' en de vierde heet dan 'Bonne Chiere'.




De Sint-Janshuismolen


Die Sint-Janshuismolen ligt schuin tegenover de Rolweg, waar het geboortehuis van Guido Gezelle staat, en waar diens vader overigens tuinier was. Gezelle is hoe dan ook een stedeling, maar zijn stad, zeker de randen ervan, moet in het eerste deel van de negentiende eeuw veel dichter bij de natuur gelegen hebben dan nu, 180 jaar later. Ongetwijfeld zal dat de volwassen Gezelle mee gevormd hebben.




Het geboortehuis van Gezelle, nu Gezellemuseum


Als je dat geboortehuis ziet, weet je meteen ook dat het museum niet echt erg ruim kan zijn. Veel foto's uit de negentiende eeuw zie je er, van de dichter, verwanten, vrienden en kennissen, van clerici die een rol in zijn  leven gespeeld hebben, maar erg modern doet het allemaal niet aan. Er staan een viertal schermen, dus enige interactiviteit is mogelijk, maar een sensatie is het niet. Een gids vertelt aan een groep bezoekers over Gezelle in de negentiende eeuw, maar er wordt nauwelijks geprobeerd Gezelle te actualiseren, en dat vind  ik toch een gemiste kans. Hij mag dan ultramontaans geweest zijn, anti-calvinistisch en zeker niet pro Nederland, maar de kracht en de waarde van zijn poëzie wordt in feite nergens toegelicht. Het is een heikele klus om dat op een grote publiek over te brengen, dat geef ik grif toe, maar een duidelijke poging zou toch lovenswaardig geweest zijn. Zonder wordt het een beetje een folkloristische aangelegenheid, en Gezelle verdient toch veel beter, als je het mij vraagt.


In de tuin vind je dan wel iets hedendaags: een beeld van Jan Fabre, er geplaatst in het Gezellejaar 1999 (toen was de dichter 100 jaar overleden). Duiding van de beeld staat op een bord ernaast.  



Het mag duidelijk zijn dat de vuurgever een zelfportret van kunstenaar Jan Fabre is.




Het beeld compleet

Ik vind dat wel een mooi symbolisch beeld, dat meteen Gezelle ook erkent als kunstenaar pur sang, ook vandaag nog.

In de buurt zelf is het behoorlijk rustig: er staan geen indrukwekkende middeleeuwse gebouwen, er hangen nergens Vlaamse Primitieven, je bent er voelbaar aan de rand van de stad. De huizen zijn er ook niet op negentiende-eeuwse wijze naar de middeleeuwen opgetakeld en gerestaureerd, het lijkt me allemaal iets authentieker, hoewel natuurlijk niet middeleeuws: zo oud kunnen de huisjes hier natuurlijk niet zijn. Maar ik kan het wel appreciëren.



Gezicht op een straat in de buurt van de Rolweg 


Iets meer in  de richting van het centrum staat de Jeruzalemkerk, in de vijftiende eeuw gebouwd in opdracht van een rijke Genovese koopmansfamilie. Van een bedevaart naar Jeruzalem bracht een van hen een plattegrond van de Heiliggrafkerk mee, en die diende als model voor de kerk die nu in Brugge staat. Het gebouw heeft een merkwaardige toren, maar helaas, erin ben ik niet geraakt.




De Jeruzalemkerk, interieur niet te bezichtigen




Als je de platgetreden toeristische paden verlaat, kun je dus een aantal randverschijnselen zien, merkwaardige zaken die ook letterlijk bezienswaardigheden zijn, en zeer de moeite waard. Je moet er iets meer moeite voor doen, maar op vakantie bestaat iets zoals moeite niet echt. Vind ik.

vrijdag 19 augustus 2011

Een portie Memling

Brugge in de vakantie, dat is inderdaad een drukte van je welste: zondagmiddag kwam ik op het Walplein, centrum stad, en daar stond zo veel volk bij elkaar dat ik dacht dat er een braderie of een soortement van kermis gaande was. Maar neen natuurlijk, het Walplein was gewoon de plaats van samenkomst voor een massa toeristen. Vervolgens zie je mensen met een opgestoken wimpel door het volk laveren, en dat schept enige orde in de horde: Amerikanen hier, Japanners daar, Duitsers her en Engelsen der. De pas wordt erin gezet, en in een mum van tijd loopt het plein leeg, en Brugge iets voller. Dat Bruggelingen opgelucht zijn dat de vakantie weer voorbij is, daar kan ik me wel iets bij voorstellen.

Ik loop eerst het Sint-Janshospitaal binnen (officieel 'Memling in Sint-Jan - Hospitaalmuseum') want dat is al een hele tijd geleden, en deze Hans is altijd een bezoek waard. Bovendien hebben ze het museum sinds mijn laatste keer geüpgraded, dat wil zeggen gewoon gemoderniseerd, en het ziet er inderdaad best goed uit.


Opstelling die bij de tijd is; op de voorgrond: twee middeleeuwse grafplaten

Je ziet er natuurlijk een aantal portrettten, heel realistisch maar tezelfdertijd erg vroom en godsdienstig, zoals de Diptiek van Maarten van Nieuwenhove, een werk met een verbluffende zin voor detail, vooral in de glas-in-loodramen, in de v-hals van de Maagd, in het diepe, lichte landschap achter haar. Zowel zij als hij is zeer ingetogen, zij van een perfecte sereniteit, met geloken ogen, hij met open blik gericht op en biddend tot haar. Beiden zitten in een behoorlijk rijk interieur, voor hem ligt een boek (bewijs van zijn opvoeding en kennis), hij draagt mooie zwarte kleren met bruinig-grijze mouwen. Een visitekaartje is dit portret van Maarten van Nieuwenhove: hij lijkt te zeggen dat hij vroom en erg godsdienstig is, bovendien ontwikkeld, niet de armste daarbij, en hij ziet er gezond en best knap uit. En de tijdgenoten wisten ook: als je een dergelijk portret door Memling kon laten maken, dan zat je behoorlijk goed in de slappe was, een slechte partij was je dan zeker niet.


Hans Memling: Diptiek van Maarten van Nieuwenhove

Maar wat mij daar altijd weer aantrekt, is het Ursulaschrijn van Memling. Weer dat godsdienstig realisme: typisch is de onafgewerkte Dom van Keulen, die afgebeeld is zonder de torens, want die waren er in de middeleeuwen nog niet, die werden eerst in de negentiende eeuw voltooid. Dat Keulen zo duidelijk herkenbaar is: Ursula en haar verloofde Eutherius, de 11.000 maagden, de paus en zijn gevolg die bij haar waren, werden in Keulen door de Hunnenkoning Guam en zijn soldaten uitgemoord. Het beeld klopt met de legende: Memling heeft er werk van gemaakt.


Ursula en de 11.000 maagden komen in Keulen aan: het moorden begint

En ik zie er nog, en voor het eerst, een tweede Ursulaschrijn: pre-Eyckiaans wordt dat genoemd, en dat slaat op de periode 1380-1420, voor de gebroeders Van Eyck werkten en schilderden. Het blijkt een zeldzame getuige van die kunst te zijn, en daarom erg waardevol: veel informatie over de periode voor van Eyck hebben we niet. Het schrijn van Memling is zonder meer mooier - de schilderkunst was ondertussen danig geëvolueerd - maar Maria is op het oudere schrijn een halfverheven houten beeldhouwwerkje: ze spreidt haar mantel open, waaronder Ursula en haar gezellinnen een schuilplaats zoeken. Links naast haar staan een Maria met Kind en een Johannes de Doper met het Lam Gods in zijn armen, rechts staan de Heilige Cecilia, die een orgel vasthoudt (dit zou de vroegste voorstelling van de heilige mét een orgel in Vlaanderen zijn), en uiterst rechts Sint-Barbara, met een palmtak in haar linker- en een toren op haar rechterhand. Waar die toren vandaan komt? Zij was de dochter van een rijke heiden die haar opsloot in een toren zodat ze geen invloeden van buitenaf meer zou hebben. Desondanks was ze toch nog in contact gekomen met het christendom, en haar vader onthoofdde haar dan maar. Haar naamfeest valt op de vierde december; zij is onder andere de patroonheilige van de brandweerlieden en van de artillerie. Dat laatste feest heb ik in 1970 in Soest (BRD) nog meegevierd. Inmiddels lees ik ergens dat Barbara in 1969 van de officiële kalender is afgevoerd: echte militairen en pompiers ('spuitgasten' als het nog Vlaamser moet) malen daar echter niet om.


Pre-Eyckiaans Ursulaschrijn: uit de periode 1380-1420

Stiekem kan ik ook een beeld van Sint-Cornelius in mijn digitaal toestel stoppen: dat staat in de gelijknamige kapel die in de veertiende eeuw tegen de kerk van het Sint-Janshospitaal gebouwd is.



Sint-Cornelius, met in zijn linkerhand een hoorn (Frans 'corne')

Het beeld is een duidelijk voorbeeld van gotiek, maar veel uitdrukking heeft het gezicht van de heilige niet: hij zit daar eerder onbewogen heilig te zijn, lijkt me. het werk komt uit de veertiende eeuw, en dat verklaart mogelijk dat eerder uitdrukkingsloze gezicht. Die Cornelius is een paus uit de derde eeuw: hij stierf in juni 253 en wordt beschouwd als martelaar. Volgens sommigen zou hij onthoofd zijn, de officiële versie is dat hij stierf ten gevolge van de ontberingen van zijn verbanning (de christenen werden toentertijd nog vurig vervolgd). De hoorn die hij draagt, is een gevolg van de associatie met zijn naam, en daardoor is hij ook de beschermheilige van het hoornvee. Maar dat was in het Sint-Janshospitaal natuurlijk niet te zien.

Wat ik nog wil doen, deze week: het Groeninghemuseum en het Gezellemuseum aan de Rolweg. Ik zal mijn bezigheid nog hebben.

dinsdag 16 augustus 2011

Het Zwin

Je wilt in deze streek natuurlijk ook van de natuur genieten, niet alleen van de torens en de kerken, de sporen van vergane middeleeuwse glorie. En voor de natuur ga je dan naar Het Zwin. Nu is het wel juist die zeearm die de oorzaak was van dat rijke leven in de dertiende en veertiende eeuw: geschiedenis en natuur gecombineerd hier. In 1134 heeft hier kennelijk een zware stormvloed gewoed, met het gevolg dat men dijken is beginnen bouwen: veiligheid en zekerheid voor alles, ook toen. Het gevolg daarvan weer was dat de zeearm al op het einde van de twaalfde en in het begin van de dertiende eeuw begon te verlanden en verzanden. Brugge werd voor de schepen steeds moeilijker bereikbaar, en er werden voorhavens aangelegd: eerst Damme, dan Hoeke, Sint-Anna-ter-Muiden, ten slotte Sluis. Maar ook daar bleef het niet duren, en Brugge verhuisde naar Antwerpen. Al wat van die voor het graafschap ooit zo belangrijke levensader overschiet, is een smalle, ondiepe geul, die bij laag water maar tot aan de enkels schijnt te reiken.


Het Zwin: de smalle geul, kennelijk bij hoogwater

Nu heb je daar de weidse Zwinvlakte, waar de natuur eeuwenlang vrij spel heeft gehad. Het gebied is bijzonder interessant geworden doordat het nu een natuurreservaat geworden is. Daar heeft in 1952 graaf Léon Lippens voor gezorgd, de vader van de beroemde Maurice van Fortis: de familie heeft zich kennelijk niet altijd alleen met geld beziggehouden. Vader Léon was een gedreven ornitholoog en natuurbeschermer, en met Het Zwin heeft hij ons een prachtig legaat nagelaten.

In die Zwinvlakte kan ik rustig met mijn  rolstoel rondrijden, allen moet ik opletten voor iets te veel slijk op korte hellinkjes: een tennisveld is het natuurlijk niet. Vogels zie je hier niet zoveel, wel bloemen die je in de Kempen dan weer niet ziet, bijvoorbeeld deze: de lamsoor.


Fotootje van genomen, thuis mijn 'Nieuwe Plantengids' geraadpleegd, en dan vind je de naam. En wat ik erover lees, klopt: hij komt voor in schorren, op zeedijken en zilte plaatsen. Zoals het Zwin dus. Hij is vrij algemeen in West- en Noord-Europa, maar in België behoort hij tot de 'Rode-Lijstsoorten', dat wil zeggen dat het verspreidingsgebied heel klein geworden is of de achteruitgang zo groot dat de soort bedreigd is.Met onze 65 kilometer lange kust kan ik me daar wel iets bij voorstellen. Maar in het Zwin - in dezen letterlijk een natuurreservaat - staan ze overvloedig.


Lamsoor zo ver je kan zien

Dichter bij de ingang van het reservaat kun je ook allerlei vogels zien, vele in volières wel te verstaan, wat ik overigens behoorlijk eigenaardig vond. Je zou denken dat in dit gebiedje de vogels de volle vrijheid gegund is. Maar voor uilen, sperwers en valken ligt dat natuurlijk moeilijk. Die zitten dus gevangen, maar ze wreken zich door zich nauwelijks te laten zien. Paradox: vogels met inzicht zijn het. Maar de vogel der vogels, de ooievaar, is in Het Zwin echt wel talrijk, steelt er de show, is een sensatie voor klein en groot, deze elegante vlieger, deze stijlrijke zwever. Waar iedereen op afkomt, is het voederen op een weilandje, om drie uur of iets later. Je wilt dat zien, staat al om tien voor te wachten, en steeds meer ooievaars komen aangevlogen en landen gracieus zwevend. Maar niet alleen zij: ook meeuwen in groten getale en een paar aalscholvers. Ze weten van het eten om drie uur, ze zijn een voorbeeld van 'conditioned reflexes', hun biologische klok vertelt ze wanneer het tegen drieën loopt. Of hun maag: dat klinkt gewoner, en het resultaat is hetzelfde.


Verzameling voor de maaltijd

En ooievaarsnesten die zie je hier ook een beetje overal: hier huist ongetwijfeld de grootste kolonie van deze dieren in België. Plankendael zal een goede tweede zijn.


Ooievaarsnest als een beetje vlag van Estland: blauw-zwart-wit

Een boek over de specifieke fauna en flora was in de Zwinshop niet te koop: het vorige is uitverkocht, het nieuwe in voorbereiding. Reden om nog eens terug te komen, naar Het Zwin. Want het is zoals de rest van mijn vakantieweek: dubbel en dik de moeite waard. Ik kan niet anders zeggen dan: ik heb mijn hart verloren aan Noord-West-Vlaanderen. En ik zal de enige wel niet zijn.




zaterdag 6 augustus 2011

Vanaf de toren van Lissewege: foto's

Voor € 1 heb ik ook de toren van Lissewege beklommen, bestegen: hoe zeg je dat? In ieder geval: de wenteltrap opgegaan tot ik op een hoogte van vijftig meter stond. Voor het uitzicht natuurlijk. Mijn zoon vroeg nadien of ik een nieuwe hobby had ontdekt, want die van Hoogstraten had ik een paar weken vroeger ook 'bedwongen'. Dat is een beetje overdreven Tour de France-taal, maar het lijkt me wel wat: inlands torenalpinisme voor milde ms-patiënten. Op die manier kan ik tenminste vaststellen dat de conditie nog best is.


Vijftig meter diep

Die grijze auto, min of meer midden op de foto, tussen de twee grasperkjes, is de mijne. Hij staat dus vlak bij de kerktoren, op een parkeerplaats voor gehandicapten: je kunt je niet voorstellen van welke voordelen je als ms-patiënt geniet. Vlak voor mijn auto zie je een arduinen monument, dat voor de gesneuvelden, voor de overledenen in dienst van het vaderland. Daar sta je dan als gehandicapte voor. Dat vind ik pas een toekomstvisie bij het aanleggen van dergelijke parkeerplaatsen: natuurlijk zal ik ook 'de weg van alle vlees gaan'. Toch heb ik me maar niet van de toren gestort - je moet in zulke gevallen de dingen niet overhaasten - maar ik moet wel zeggen: Vlaanderen kan soms best grappig zijn.

Maar de klimpartij is de moeite waard geweest. Het weer is redelijk klaar en open, je kunt je ogen en je fototoestel echt wel de kost geven: Brugge zie je moeiteloos liggen.


De torens van Brugge: links het Belfort, daarnaast de Onze-Lieve-Vrouwekerk, en rechts de Sint-Salvatorkathedraal.


En je ziet net zo goed het nijvere, hardwerkende Vlaanderen van vandaag: zeven stroomproducerende  windmolens, een paar fabrieksschoorstenen, en aan de linkerkant nog eens Sint-Salvator. De redding is nabij, maak je niet ongerust!


Als je zelf boven Lissewege staat, wil je natuurlijk het centrum ook in je toestel stoppen, maar het mooist om zien is toch een vergezicht richting Noordzee: je bekijkt de uitlopers van het dorp,


je ziet wat groen en natuur opduiken, en daarachter een smal streepje 'Mer du Nord'.

Als ik weer op de begane grond ben, rijd ik naar Dudzele, want daar staat een stoere Romaanse hoektoren van een verdwenen mastodontkerk. Die is gelukkig niet toegankelijk: a tower a day keeps the doctor away, en meer moet dat niet zijn.

vrijdag 5 augustus 2011

Lissewege bis - Ter Doest

De kerk van Lissewege heeft natuurlijk niet alleen een toren: het interieur vind ik zonder meer prachtig. Het is een vroeggotisch bakstenen gebouw, en die bakstenen zijn binnen dan ook prominent zichtbaar: 'triomphe de la brique', maar dan drie eeuwen voor Hoogstraten. De zuilen in Doornikse blauwsteen hebben nauwelijks versiering, tenzij de kapitelen: men is in ieder geval niet kwistig met allerlei heiligenbeelden omgesprongen. Dat geeft de kerk een zeer sober interieur, wars van alle katholiek triomfalisme dat gotische kerken later nog wel eens heeft aangetast. Ze baadt in veel licht, zelfs op een niet overvloedig zonnige dag, en dat is toch een belangrijk kenmerk en bedoeling van gotiek. De ruimte lijkt me zeer zuiver, harmonieus, en evenwichtig: ze heeft een bijzondere indruk op me gemaakt, dat kan ik wel stellen. Er hangt een sfeer van sobere ingetogenheid, van religiositeit in de zuivere betekenis van het woord.


Onze-Lieve-Vrouw Bezoekingskerk: sobere ingetogenheid


Harmonie en evenwicht

Abdij 'Ter Doest', of wat er nog van rest, is ook in Lissewege te vinden, een kilometer of iets meer buiten het dorp. Ter Doest was een dochterabdij van 'Ter Duinen' in Koksijde: ze moet in de middeleeuwen een belangrijk centrum van geleerdheid en arbeid (landwinning, grondontginning en bescherming tegen de zee, landbouw) geweest zijn. De monniken behoorden tot de orde van de cisterciënzers, het waren met andere woorden trappisten. De abdij kende in de loop der tijden haar ups en downs, en die downs waren iets na het midden van de zestiende eeuw zo diep geworden dat Filips II (de zoon van Keizer Karel) het hele complex verbeurd verklaarde. In 1571 kwamen de geuzen dan nog eens langs, en zij verwoestten de abdij compleet, eens en voor altijd. Niet helemaal compleet evenwel: de gotische abdijschuur (of tiendenschuur?) staat er nog: ze werd gebouwd omstreeks 1280. Nog eens van monumentaliteit gesproken: ze heeft een rechthoekig grondplan en meet 56 bij 21 meter, de nokhoogte bedraagt 16,50 meter. De ruimte binnen is immens: voor hetzelfde geld zou je je bij wijze van spreken in een kathedraal kunnen wanen. Er moet een ongelooflijke hoeveelheid oogst in opgeslagen kunnen zijn.  Deze schuur is al vanaf 1938 een beschermd monument, en 'Monumenten en Landschappen' draagt er kennelijk erg goed zorg voor: geregeld worden er onderhouds- en restauratiewerken uitgevoerd. de schuur is dan ook de grootste overgebleven constructie in zijn soort, en dat geldt voor heel Europa.


De abdijschuur van Ter Doest: voorgevel

 

Zijgevel (grootste deel)


Interieur: toch wel een beetje schuur

Ik was ooit wel eens in Damme en Lissewege geweest, zo'n dertig jaar geleden, maar op deze manier had ik Noord-West-Vlaanderen nog nooit bezocht. Het is of ik in mijn vroegere leerstof 'Nederlandse literatuurgeschiedenis' rondrijd: ik zie er de lang geleden getuigen van rijkdom en welvaart, van het toenmalige leidende gewest van de Nederlanden. Zo vaak heb ik verteld over de verzanding van het Zwin, over de economisch-culturele verhuis van het graafschap Vlaanderen naar het hertogdom Brabant, waar Antwerpen dan de scepter overgenomen heeft. En daar rondtoerend besef ik een beetje de betekenis van dat verleden, die er vooral zal geweest zijn voor een dunne toplaag en de kerk, vrees ik. En er schiet mij nog een brokje literatuur te binnen: de slotzin van Consciences 'De Leeuw van Vlaanderen', voor het eerst gepubliceerd in 1838, ook al bijna tweehonderd jaar geleden. In die laatste zin stapt Conscience uit zijn roman, en richt zich tot zijn lezer met een romantische oproep en aanmaning tot zijn volk. 'Zijn' volk: hij was de zoon van een Fransman, maar schreef toch in een eerder onzuiver Nederlands een roman waar vandaag heel veel stof opligt. Maar niettemin, die laatste zin luidt:

'Gij Vlaming, die dit boek gelezen hebt, overweeg bij de roemrijke daden, welke het bevat, wat Vlaanderen eertijds was, - wat het nu is, - en nog meer wat het worden zal, indien gij de heilige voorbeelden uwer vaderen vergeet!'

Poging tot volksverheffing noemen we dat nu. Ik zou het nooit zo met 'blakende borst en blazende bazuin' uittoeteren, maar het moet toch ooit wel wat geweest, in die stille ingeslapen dorpjes van nu. Toch om enig respect en bewondering voor te krijgen, vind ik dan.

West-Vlaamse torens: Lissewege en Dudzele

Lissewege, dat zichzelf 'het witte dorp' noemt, gaat prat op een bijzonder grote kerk voor zo'n klein plaatsje. Onze-Lieve-Vrouw Bezoekingskerk heet ze. Hoe komt zo'n monumentale kerk in het bescheiden Lissewege? Daar is men eigenlijk nog niet echt uit, maar een aantal oorzaken lijken redelijk aannemelijk. De lakenindustrie zorgde ervoor dat  het dorp vroeger (12de - 13de eeuw) een van de rijkste en dichtstbevolkte dorpen van Vlaanderen was. Het  moet in die tijden een aantrekkingspool voor velen geweest zijn, stel ik me dan voor. En ook: het lag vlak bij de Zwinmonding, waar beschaving en economische bedrijvigheid meer dan behoorlijk ontwikkeld waren. Bovendien was Lissewege voor pelgrims die uit het noorden kwamen het vertrekpunt van de bedevaart naar Santiago de Compostela. Het dorp heeft overigens nog altijd drie sint-jakobsschelpen in zijn wapen. En dan had de kerk nog een miraculeus Mariabeeld, dat overigens in de beeldenstorm vernietigd is.  Er is wel een nieuw gemaakt, maar ik vond het niet echt mooi. Hoe dan ook: miraculeuze beelden trokken in de middeleeuwen (en nog later - denk maar aan Vosselaar en Werbeek) natuurlijk veel volk, mensen die een of andere gunst kwamen afsmeken, vooral een goede gezondheid of genezing van een ziekte: ik kan me indenken dat de middeleeuwer daar bijzonder veel geloof en vertrouwen in stelde.

En zo werd er dus hier  tussen 1225 en 1275 een kerk gebouwd om u tegen te zeggen, in de stijl die hier bekend staat als kustgotiek.  Redelijk vroeg is dat, vind ik, en het bewijst de voorspoed en de welvaart van het dorp en het gewest. De toren is 50 meter hoog, maar een spits had hem 25 meter hoger moeten maken. Zonder die spits is de toren van boven natuurlijk afgeplat; ik dacht altijd dat hij daarom zeker ook als vuurtoren moet gediend hebben - we zitten op 2 à 3 kilometer van de zee - maar daar is geen enkel bewijs voor. Vuurtoren? Zo goed als zeker niet.


Zoals op een ansichtkaart

  
Stoere, vroege gotiek aan de kust

Dan staat er nog een echt massieve toren in Dudzele, plaatsje vlakbij, waar ik nog nooit gehoord had (het is ook maar een voorschoot groot). Het merkwaardige in Dudzele is dat het een kerk met toren heeft, en dan nog eens een toren vlak daarnaast. Die kerk is pas van 1871, niet erg interessant,, maar die losstaande toren is veel ouder: dat zie je zo. Hij dateert inderdaad uit de twaalfde eeuw en is nog Romaans. Hij is enige van de vier hoektorens van een kerk die gebouwd werd tussen 1150 en 1200, en gesloopt in 1634: ook te groot geworden waarschijnlijk. Als dat een van de vier hoektorens was, kun je je nauwelijks voorstellen hoe groot en monumentaal het hele gebouw geweest moet zijn. Indrukwekkend imposant zouden wij nu denken, en iets van die aard voelde de middeleeuwer waarschijnlijk ook. En beschermd en veilig voelde hij zich als ie er binnen zat. De toren die er nog van overblijft, doet nu dienst als klokkentoren: die waarschuwde vroeger onder andere voor naderend gevaar, nu nog voor het begin van de mis. Tijden veranderen.


De resterende hoektoren, met boven de latere galmgaten


Stuk muur van de afgebroken kerk: de dikte van de muur geeft een idee van de monumentaliteit van het verdwenen gebouw

In Oostkerke, nog een buurdorp, staat nog zo'n toren: die van de Sint-Kwintenskerk. Ook hier weer gaat het om een gotisch gebouw uit de dertiende eeuw, ook hier weer gaat het om een toren zonder spits. Ik ben er zelf niet geweest, maar op foto's lijkt de kerk er echt goed uit te zien: ze heeft hetzelfde meegemaakt als de Sint-Katharinakerk van Hoogstraten. In 1944 hebben de terugtrekkende Duitsers de toren doen ontploffen, waardoor ook bijna de hele kerk werd verwoest. Die van Oostkerke lieten het er echter niet bij zitten: van 1952 tot '54 werd alles in zijn vroegere staat heropgebouwd.


De Sint-Kwintenskerk van Ooskerke

Die West-Vlaamse torens lijken nogal op elkaar, het lijken wel broers. Als ik doe dit landschap rijd, moet ik onwillekeurig denken aan 'Le Plat Pays' van Jacques Brel, wanneer hij zingt:

'Avec des cathédrales pour uniques montagnes
Et de noirs clochers comme mâts de cocagne ...'

Brel heeft dat inderdaad treffend getypeerd, hij moet ongetwijfeld erg van dit land gehouden hebben.


p.s.: 'un mât de cocagne' is de klimmast op een schip, maar ook 'een klimpaal op feesten en kermissen', er daarmee zegt Brel ook veel.

donderdag 4 augustus 2011

West-Vlaamse torens

Een weekje vakantie in Loppem, vlak bij Brugge? Een aanrader vind ik. Je kunt Brugge eens wat grondiger bekijken, niet zoals op een schoolreis wanneer je voor je leerlingen instaat, neen, je doet gewoon je eigen zin, je bent alleen en je hoeft met niemand rekening te houden. En je kunt het noorden van de provincie eens verkennen, de streek van Damme en het Zwin, je passeert Dudzele en je stapt uitgebreid af in Lissewege. En daar zie je dan de zwijgende getuigen van de vroegere rijkdom van het graafschap Vlaanderen.

Die getuigen, dat zijn vooral kerken en erg imposante torens. De eerste staat in  Brugge zelf: de Sint-Salvatorkathedraal en zijn toren. Er is al in de tiende eeuw begonnen met de basis van de toren, dat is dus ergens in de jaren 900: dan zijn we dicht bij de oorsprongen van het graafschap Vlaanderen. De eerste graaf, Boudewijn met de Ijzeren Arm, gestorven in 879, was nog niet zo lang overleden. Die toren ziet er zeer robuust en stoer uit: het zou me niet verwonderen als hij ook nog ter verdediging van het prille Brugge gediend heeft. Hij is echter pas afgebouwd in Romaanse stijl in de negentiende eeuw, toen 'Bruges la Morte' weer langzamerhand ontwaakte.


Robuuste, stoere toren van Sint-Salvator in Brugge

Ook Damme kan prat gaan op zo'n toren en kerk: de Onze-Lieve-Vrouwekerk uit de dertiende en veertiende eeuw, toen de stad haar grootste bloei beleefde. Merkwaardig aan deze kerk is nu dat er een deel van het schip ontbreekt. Onoordeelkundig gebouwd en ingestort, denk ik dan, maar dat klopt niet. In de achttiende eeuw was Damme zo ontvolkt geraakt dat de kerk veel te groot geworden was: ze was niet meer vol te krijgen, en de vroede vaderen hebben dan maar beslist een deel van het gebouw te slopen. In 1725 was, toen de 'Grote Raad' in Mechelen de toestemming voor de afbraak gaf. Een alternatieve manier van ontkerkelijking zou je dat kunnen noemen. Hoe dan ook, zo is de toren los van de kerk komen te staan, hoewel: niet helemaal. Wat er tussen kerk en toren nog wel staat zijn de zijmuren van het deel van het gesloopte schip: zij dienen nu als steunberen voor de twee andere delen, zij moeten instortingsgevaar voorkomen. De vervallen spits die oorspronkelijk op de toren stond, werd toen ook neergehaald.


Profiel van de Damse Onze-Lieve-Vrouwekerk: torenspits en deel van het schip gesloopt


Zijmuur die dient als steunbeer


De Damse Onze-Lieve-Vrouwetoren: voorbeeld van kustgotiek

De kerk was niet te bezoeken toen ik er was: had ik maar beter op de openingstijden moeten letten. Voor de rest heeft Damme niet echt zo veel te bieden: er staat een vijftiende eeuw stadhuis, en daarvoor een standbeeld van Jacob van Maerlant, 'de vader der dietschen dichteren algader'. Als gewezen leraar Nederlands en liefhebber van de Nederlanse literatuur, wil je dat natuurlijk ook gezien hebben. En veel eethuisjes zie je er ook : de Dammenaren houden zich kennelijk onverdroten bezig met het restaureren van de inwendige medemens. Je kunt ook een tochtje maken rond het stadje, en proberen resten en sporen te vinden van de zeventiende- eeuwse omwalling en verdedigingswerken. Dan zit je algauw op het West-Vlaamse platteland, in de polder dus.

Noord-West-Vlaanderen heeft nog meer te bieden, nog torens waarvan je je afvraagt hoe ze in zulke kleine dorpen terecht gekomen zijn.: Lissewege en Dudzele bijvoorbeeld. Maar wat nu klein en ingeslapen is, hoeft dat vroeger niet altijd geweest te zijn. Zeker niet in het economische hart van het toenmalige graafschap Vlaanderen. Ik zoek dus verder.