zaterdag 24 september 2011

Zeilvakantie: dag 5 - Naar Hellevoetsluis

Vandaag is de vaart korter: van Willemstad gaat het naar Hellevoetsluis, via de Haringvlkiet van Noord-Brabant naar Zuid-Holland. We hebben vooral water, lucht en licht gezien, maar we zijn toch in drie provincies geweest.

Het poldergebied rond Hellevoetsluis werd al in de tweede helft van de veertiende eeuw in cultuur gebracht, maar in het begin van de zeventiende eeuw werd het een vestingstad, die de militaire en commerciële moest beschermen. De stad werd ook marinehaven, en hier werd de door Piet Heyn buitgemaakte zilvervloot aan wal gebracht.


Vestingstad Hellevoetsluis


De stad moet ooit zeer belangrijk geweest zijn, want in 1798 werd er door de nu nog plaatselijke beroemdheid een zeesluis en een droogdok aangelegd. Dat dokl werd tot in de jaren 70 van de vorige eeuw voor de nieuwbouw en het onderhoud van schepen. Toen het eind achttiende eeuw gebouwd werd, was dat dus echt een onderneming met een grote visie.


Het meer dan twee eeuwen oude droogdok van Jan Blanken

Het verval kwam na 1930 toen de marinehaven naar den Helder werd verplaatst.
Tegenwoordig is Hellevoetsluis een stad met zo'n veertigduizend inwoners die zich vooral op het toerisme richt: er zijn zo maar eventjes zes jachtbavens!

De kerk, die zoals alle kerken gesloten was want er waren geen diensten, heeft dan toch iets merkwaardigs laten zien: er staan geen weerhaan op, maar een patent Lam Gods: hier wijst Christus waar de wind vandaan komt, wxellicht in meer dan een betekenis.



Winderig Lam Gods: dat had Jan van Eyck nog moeten beleven.

donderdag 22 september 2011

Zeilvakantie: dag 4 - Veere en verder

Woensdag 7.9. - vanaf vandaag wordt het weer beter, dat wil zeggen: we kunnen met het schip veilig varen. Eerst nog een eindje door het Kanaal door Walcheren, richting Veere. Die plaats herken je onmiddellijk aan de kolossale Grote Kerk, ook met een redelijk stompe toren, zoals in Damme, Oostkerke en Lissewege. West-Vlaanderen ligt niet zover af, en in de middeleeuwen was Zeeland natuurlijk ook katholiek. In de loop der eeuwen bleek die kerk ook te groot geworden, en voor de erediensten werd ze onderverdeeld voor protestanten, lutheranen en Waals-gereformeerden. In de loop van de negentiende en de twintigste eeuw werd ze voor van alles en nog wat gebruikt: als stal, overdekt voetbalveld (!), feestzaal en na de watersnoodramp van 1953 als noodstal voor het geredde vee. Prominent en dominant aanwezig is ze wel, de Grote Kerk.


Grote of Onze-Lieve-Vrouwekerk van Veere

Eerst moet je nog door de sluis van Veere: behoorlijk goed gereglementeerd en georganiseerd is zo'n doorvaart, het is nog iets anders dan een rood licht aan de Zeshoek in Turnhout. De schipper staat in radiocontact met de sluismeester, veiligheid is de hoogste priotriteit, en voorkruipen is compleet uit den boze. Je krijgt sowieso bewondering voor de manier waarop de Nederlanders met water omgaan, daar kennen ze iets van: dat is geweten, maar het zelf meemaken  is best indrukwekkend.

Als je dan het Veerse Meer en later de Oosterschelde opvaart, kun je genieten van het licht, de steeds veranderende wolken en de luchten. Fenomenaal vind ik het: je kunt dat alles op het vasteland nooit zo zien, en nergens kun je zo ver kijken. En dan zitten we niet eens op volle zee. Je vaart langs de Zeelandbrug, voor het verkeer al opengesteld in 1965, maar toen heette ze nog 'Oosterscheldebrug'. Ze is meer dan 5 kilometer lang, is een hele poos de langste brug van Nederland geweest, en het verkeer rijdt erover alsof het een snelweg was. Ze zijn keien in waterwerken, onze Noorderburen.


Ochtendlicht en -lucht op het Veerse Meer


De Zeelandbrug, tot1967 Oosterscheldebrug genoemd


Matroos Mick aan het optuigen

Zeilen en varen doe je met z'n allen, zei de schipper meermaals: op de foto is allen matroos Mick met de zeilen bezig, maar de schipper staat aan het roer, de eerste stuurman is in de machinekamer bezig - want als er geen of te weinig wind is, en in de binnenwateren wordt er op de motor gevaren - en met zijn allen helpen we brassen: de zeilen naar of uit de  wind hangen, een klus waar heel wat getouwtrek aan te pas komt. Er is heel wat verstandhouding en samenhang vereist om zo'n zeilschip veilig door de wateren te sturen, zoveel is duidelijk.


Kortgene: de jachthaven, een bos masten

Zowat elk dorp aan de oever heeft zijn jachthaven, en die zijn soms behoorlijk groot: vrienden van me hebben een boot liggen in Kortgene, en na zo'n tijdje op het water, kan ik me best indenken waarom ze zo aan het water, varen en zeilen verhangen zijn: ik vind het een fundamentele ervaring. Je kijkt uit over een weidse watervlakte, voelt de kracht en de macht van water en wind, je probeert wat sterker is dan jij - de natuur - naar je hand te zetten, ertegen te vechten, dan weer ervan te profiteren, je voelt je eigen nietigheid maar je blijft toch recht: in die zin vind ik varen en zeilen een religieuze ervaring, wat overigens volgens mij niets met godsdienst te maken heeft. Ook de verbondenheid van al wie aan boord is, duidt in die zelfde richting, denk ik dan maar. En dan heb ik het nog niet gehad over de vrijheid die je in die weidsheid ervaart.


Rij bomen langs de oever van de Oosterschelde

En je kunt eens foto's maken die aan de wal niet mogelijk zijn, maar meer dan eens een keer fotografeer je dan een stukje land, dat je vanaf het water natuurlijk anders ziet.


Windmolens: waar kunnen die nog beter staan?

En windmolens natuurlijk, die zijn hier talrijk: de Nederlanders zijn niet dom, wind hier zoveel je wilt, en gratis. Hoe zou je zelf zijn?

Zo komen we  - het begint al goed te schemeren, we hebben een hele afstand afgelegd - in Willemstad aan, en dat is in het noorden van Noord-Brabant, aan het westelijke einde van het Hollands Diep. Dat stadje heet zo sinds 1584, ter ere van De Zwijger, de Vader des Vaderlands, die in dat jaar in Delft vermoord werd. Een vestingstadje is het, dat in de Tachtigjarige Oorlog uitgebouwd, maar dat later nog begruikt werd, onder anderen door Napoleon. Zo ademt dit gebied nogal wat geschiedenis, en daar heb ik helemaal niets tegen.

maandag 19 september 2011

Zeilvakantie: Het Journaal van Bontekoe (dag 3)

Als je het muZEEum in Vlissingen gezien hebt, loop je nog even de museum shop binnen: wat zou daar aan interessants liggen? Niet dat ik een doorgewinterde zeeman ben, wel integendeel, en maquettes van de maquettes wilde in ook niet dadelijk meenemen, maar je weet maar nooit. En inderdaad, er liggen ook wat boeken, en daarbij het scheepsjournaal van Willem Bontekoe. Het is uitgegeven in  de reeks 'Salamander Klassiek' (uitgeverij Athenaeum - Polak & Van Gennep, 5de druk 2007) en hertaald door Thomas Rosenboom, die al eens vaker bewezen heeft dat hij kan schrijven. Ik herinner me dat uit  dat journaal een uittreksel stond in onze bloemlezing (De Gouden Poort - ik heb het nu over 1964), maar enige klassikale aandacht werd er niet aan besteed: wij waren en zijn Vlaamse landrotten, geen nazaten van Tromp en De Ruyter. Maar ik koop het wel: het is passende lectuur op een zeilvakantie.


De moderne, hertaalde uitgave

Het werd voor het eerst gepubliceerd in 1646, en de titel was toen 'Iovrnael ofte Gedenckwaerdighe beschrijvinge vande Oost-Indische Reyse' van Willem IJsbrandszoon Bontekoe uit Hoorn. Bontekoe heeft het daarin over een reis die hij maakte tijdens de jaren 1618 - 1625: hij was dus zo'n zeven jaar van huis weg. Reizen was toen nog een hachelijke onderneming, zeker naar wat toen de uithoeken van de wereld waren. Het is niet voor niets dat het Engelse werkwoord 'to travel' zijn oorsprong vindt in het Franse 'travailler' (maar dat was al in de middeleeuwen gebeurd).


De eerste uitgave uit 1646

Het werk werd het beroemdste reisverhaal uit de zeventiende eeuw: heel veel hadden de mensen nog niet gereisd, en als er dan over geschreven werd, wilden de geletterden dat natuurlijk met veel belangstelling lezen: avonturen en ontberingen in een onbekende wereld, in dienst van de jonge republiek die nog altijd in oorlog was met Spanje! Ik kan me voorstellen dat zo een geschrift niet anders dan succes gehad moet hebben. Het Journaal heeft dan ook meer dan 70 herdrukken gehad, en het is in Nederland altijd populair gebleven: hertalingen tot op de dag van heden.

'Het Journaal' vertelt gewoon de reis van Bontekoe, op een eerder zakelijke wijze: grote literatuur is het niet echt, wel een zeer interessant document. Hij vertrekt op 28 december 1618 in Hoorn (zijn schip heet 'Nieuw Hoorn') met 206 bemanningsleden. Door een onvoorzichtigheid breekt er aan boord brand uit: heel erg, want de 'Nieuw Hoorn' vervoerde ook 360 vaten buskruit, de brand wordt slecht geblust, flakkert weer op, bereikt het buskruit en het schip explodeert. Na de ramp zijn er in totaal nog 72 overlevenden. Die bereiken in een sloep, in hachelijke omstandigheden, Java. Bontekoe krijgt een ander schip en moet naar de Zuid-Chinese Zee: hij moest de handelsbetrekkingen met China aanhalen, en desnoods met geweld de Spanjaarden op de Filipijnen het leven zuur maken. De Tachtigjarige Oorlog naar in Zuid-Oost Azië geëxporteerd! Iets dergelijks hebben de westerlingen nog wel eens gepresteerd. In november 1625 vertrekt Bontekoe weer naar Holland en Hoorn, als schipper van de 'Hollandia'. Als godvrezend man, en aanhanger van de nieuwe, hervormde godsdienst, schrijft hij heel het werk door zijn goede fortuin toe aan God, die hem altijd beschermd heeft.


Willem IJsbrandszoon Bontekoe als gevestigd burger

Uit deze hertaling van Rosenboom toch eventjes een citaat (pp. 129 - 130):

'Ik had mij voorgenomen om met de eerste gelegenheid naar Holland terug te keren - iedere vogel is graag daar waar hij is uitgebroed, zegt het spreekwoord, en ik wist nu uit eigen ervaring hoe waar dat was. Immers, welke prachtige landen, kusten of rijken men ook bezeilt en aanschouwt, welke omstandigheden, voordelen en vermakelijkheden men ook geniet, het zou alleen maar pijn doen als we niet meer de hoop konden koesteren dat alles ééns te kunnen navertellen in ons vaderland; want het is alleen deze hoop die ons reizen tot 'reizen' maakt; zonder die hoop zou er niet veel verschil zijn tussen reizen en ballingschap.'

Geen grote literatuur, 'Het Journaal' zei ik. Maar Bontekoe heeft tenminste over zichzelf, zijn situatie en die van zijn mensen of de mens tout court nagedacht: zonder thuiskomen is er aan een reis niet veel aan. En de hoop die hij voortdurend koestert, bewijst de onzekere afloop van toen: je begon wel aan iets, maar het einde bleef meer dan eens zoek. Tegenwoordig zijn we vrij zeker dat we terugkomen, reizen is voor ons niet langer werken, dat is al een tijdje geleden. En thuis vertellen we inderdaad over wat we gezien en beleefd hebben, dat is een deel van de genoegens van de reis. Je kunt dat vandaag zelfs  via een blog doen: Bontekoe was niet echt dom, zowat 350 jaar geleden.

'Het lezen waard 'Het journaal', voor zeilers en landrotten.

zondag 18 september 2011

Zeilvakantie: dag 3 - Vlissingen

Om te zeilen heb je wind nodig, maar van het goede te veel is ook niet goed, je wilt niet naar de haaien geblazen worden, en dus bedenken we voor deze stormachtige dag alternatieven: nog eens naar Middelburg bijvoorbeeld - je kunt er gaan shoppen - of naar Vlissingen, de stad bekijken en het maritieme museum bezoeken. 'MuZEEum' heet dat, met dezelfde woordspeling als het 'Muzee' in Oostende.

Een aantal van ons kiest voor Vlissingen: eerst met de bus er naartoe, later op de dag met de trein weer terug: die transportmiddelen zijn windbestendig. Het muZEEum is ons eerste doel: het is volledig gewijd aan de zee en de scheepvaart in Zeeland, van vroeger tot nu. En dat is natuurlijk een behoorlijk indrukwekkend verhaal, dat geïllusteerd wordt met tal van objecten, maquettes van oude en moderne schepen, zeeschilderijen en een portret van Michiel de Ruyter. Om die man kun je in Vlissingen niet heen: de admiraal uit de zeventiende eeuw is een zoon van de stad, en dat zijn ze daar niet vergeten. Elders in de stad, op het Keizersbolwerk, staat  trouwens zijn standbeeld.


Michiel de Ruyter: Vlissingens nationale zeeheld

Als je het museum binnengaat, net voorbij de toegangshal, zie je meteen een wand van meer of minder verroeste stalen platen: dat zijn de resten van een redelijk recent wrak dat uit de Scheldemonding is bovengehaald. Zo wordt de bezoeker onmiddellijk duidelijk gemaakt dat de zee geeft, maar net zo goed neemt. Het is niet allemaal euforie en uittoeteren van nationaal heldendom hier, wat ik overigens best kan appreciëren.


De zee geeft, de zee neemt

En dan die maquettes: tjalken met zijzwaarden, een zeventiende-eeuws zeilschip, zo eentje waarover Michiel de Ruyter nog het bevel gevoerd kan hebben, een modern containerschip: de wereld van de scheepsbouw heeft natuurlijk ook niet stil gestaan.


Zeventiende-eeuws zeilschip


Zonder veel franje: modern containerschip

Ook de stad en haar huizen komen worden onder de aandacht gebracht: mooi zijn een aantal zeventiende-eeuwse gevelstenen die de naam van de huizen droegen: 'In de vergulde passer' is uit 1639, 'In de papeghai' uit 1626.


In de papeghai, 1626

Het 'muZeeum' is ondergebracht in een stadpaleisje uit 1641, het Lampsinshuis, en dat heeft natuurlijk een torentje. Van daaruit heb je een prachtig gezicht over Walcheren en de Scheldemonding: althans bij open weer. Ik heb alleen veel grijsheid gezien, hemel en rivier bijna monochroom. Maar dat heeft ook wel iets, moet ik zeggen.


Scheldemonding: tinten van grijs en groen

De kers op de taart is vandaag een wandeling op de Scheldedijk: letterlijk uitwaaien is dat, lekker en veilig de elementen voelen. Je vraagt je meteen ook wel af hoe bedreigend en angstaanjagend zulk weer een paar eeuwen terug moet geweest zijn. Het verschrikkelijkst was allicht de watersnood van 1953: op sommige huizen zie je nog merktekens van het peil van het water toen. Hoog staan die 'strepen', ontzagwekkend hoog. Zo zullen ze ons niet meer hebben, dachten de Nederlanders toen, ze sloegen de hand aan de ploeg en begonnen met de Deltawerken. En die zijn even ontzagwekkend.

En morgen gaan we varen, de wind zal geluwd zijn, hopen we dan maar.

woensdag 14 september 2011

Zeilvakantie: dagen 1 en 2

Een zeilvakantie, dat wil je toch ook wel eens meemaken? De Vlaamse Federatie voor Gehandicapten (Vfg) bood begin september die mogelijkheid aan mensen die nog voldoende mobiel waren. Daar herkende ik me in, dus ik mee met het TS Astrid, waarbij TS staat voor 'tall ship': een notendop is het inderdaad niet. Het is een brik - een wat? - uit 1918, met een totale lengte van 42 meter, een breedte van 6,70 meter, en de hoogste mast is 26 meter. Behoorlijk imposant als hij volledig opgetuigd is. Een brik is overigens een tweemaster voor de grote vaart.                                                                                                                                       

TS Astrid in volle glorie

Plaats van samenkomst en vertrek was Berchem, en daar de bus in naar Vlissingen, naar de Piet Heinkade, waar Astrid aangemeerd lag: een en ander werd meteen al echt Nederlands, wat natuurlijk enig vertrouwen inboezemt. Water, zee, zeilen en Zeeland: het is de juiste combinatie wel, denk je dan.

En wat betreft die gehandicapten die voldoende mobiel zijn: ik was de enige lichamelijk anders-valide. Er zijn inderdaad nog andere beperkingen, mildere en ernstigere, waarmee ik niet gerekend had. Dat was eventjes slikken, moet ik zeggen, maar je kunt niet anders dan de mensen te nemen zoals ze zijn, je stelt vast dat ze net zo goed waardevol zijn, hun best doen in de groep en op het schip, mee voor de goede sfeer zorgen.  We schoten in feite best met elkaar op, en voor mij was het een les in nederigheid.

Het plan was dat we naar de Waddeneilanden zouden zeilen, maar dat ging niet door: de wind zat niet goed genoeg, en het weer was niet betrouwbaar. Een zeiler doet niet wat hij wil: het weer is de baas, of hij dat nu graag heeft of niet. Wij zouden dan ook hoofdzakelijk in Zeeland blijven, de Oosterschelde doorklieven en mogelijk via de Noordzee terug naar Vlissingen komen. 

En zo varen we maandagochtend van Vlissingen naar Middelburg, provinciehoofdplaats van Zeeland, via het 'Kanaal door Walcheren', dat de Westerschelde met het Veerse Meer verbindt. Zeilen doen we dan niet, het schip vaart op de motor. Het traject tot Middelburg is iets korter dan de afstand Turnhout - Kasterlee, en halsbrekende avonturen hebben we tijdens het tochtje niet echt beleefd, maar we hebben al water onder ons voorbij zien glijden, en daar zijn we voor gekomen.


Kanaal door Walcheren: vertrekken onder het motto 'zachtjes aan, dan breekt het lijntje niet'.

Als we aangemeerd zijn, leert de schipper ons aan de wal - veiligheid voor alles! - hoe we een reddingsvest aan moeten doen, en daarna lopen we over de begane grond naar het stadje dat ongeveer evenveel inwoners heeft als Turnhout: dus, zeg maar 'stad'. Er staat een prachtig stadhuis waaraan een aantal generaties van de Vlaamse architectenfamilie Keldermans meegewerkt en -gebouwd heeft: het werk duurde van 1452 tot 1520.


Het stadhuis van Middelburg, erg Vlaams aandoend

Een ander monument waar je niet naast kunt kijken, is de 'Lange Jan', de toren van de oude abdijkerk, het waarmerk van de stad. Met zijn hoogte van 90 meter domineert hij stad en omgeving. Van boven af zou je bij helder weer een prachtig uitzicht hebben over de Zeeuwse eilanden,maar dat kan ik zelf niet getuigen. Hoe dan ook, Middelburg lijkt mijn een tweede, en grondiger bezoek meer dan waard.


De Lange Jan

De dag sluiten we af op het schip, met Henk en zijn harmonica. Hij is een Nederlander van nationaliteit, in Oostende geboren, heeft helemaal geen Nederlands accent - het West-Vlaams schemert er een beetje door - en kent een aantal zeemansliederen. Passeren de revue: 'What should we do with the drunken sailor', Molly Malone', 'De klokken van Arnemuiden', en natuurlijk 'De lichtjes van de Schelde'. Eigen volk moet ook eens aan bod kunnen komen, denk ik dan maar.

En morgen varen we niet uit: er is windkracht 8 tot 9 beaufort voorspeld, en onze schipper vindt het niet verantwoord om dan uit te varen. Het weer is de baas, of we dat nu graag hebben of niet.