dinsdag 28 februari 2012

De Markt: een preview

De werken aan de markt duren nu al een hele tijd, voetgangers (en anderen) moesten zich je aanpassen, en voor mij met mijn scootmobiel was uitkijken en opletten meer dan eens hoofdzaak. Maar je zag het vorderen en groeien, en afgelopen weekend kon je al een goed idee hebben van wat het eindresultaat zal zijn. En ik moet zeggen: het lijkt me wel iets, dat vernieuwde centrale stadsplein. Het salon van Turnhout, het grootste terras van de Kempen: 'men' geeft er namen aan die niet meteen van bescheidenheid getuigen, maar 'men' magvan mij minstens een beetje gelijk krijgen.

Als je nu midden op de markt staat, blijkt meteen hoe groot ze wel is: het is inderdaad een 'Grote Markt'. Het leukste is natuurlijk dat er geen auto's meer op staan: te vele jaren lang is het alleen maar een verzamelplaats geweest voor blik op wielen, tot grote vreugde van de middenstand die altijd al terecht veronderstelde dat mensen niet kunnen lopen, stappen of wandelen. Het plein is aan de mensen teruggegeven, lijkt me, en wie kan daar tegen zijn? En je krijgt er ook een gevoel van ruimte en openheid bij: de markt biedt mogelijkheden, dat is duidelijk. Benieuwd hoe de vroede vaderen dat gaan invullen. De markt blijkt zelfs enig reliëf te hebben: de vroegere 'Victor Van Halstraat' - de noordkant is modern beschaafd jargon - ligt duidelijk hoger dan de zuidkant, ze helt zichtbaar een beetje af: je kunt de markt nu zien zoals ze werkelijk is, vind ik.


De zuidkant: beetje uitgestrekt, toch?


In de verte: de oostkant

Ik had ook het gevoel dat je een veel beter gezicht hebt op de gebouwen rond de markt. En dat vind ik dan weer niet zo fraai: ik zou het een bont allegaartje van allerlei stijlen en smaken kunnen noemen, maar het woordje 'bont' is er al te veel aan. Kleurrijk is onze markt helaas niet, en mooie gebouwen of een samenhangend architecturaal geheel, nee, dat hebben we op onze 'Grote Markt' niet. In die zin is ze typisch Turnhouts: ik geloof niet dat onze stad tien echt mooie gebouwen bezit. Turnhout is nu 'Cultuurstad van Vlaanderen', maar dat zal niet aan zijn verzamelde parels van bouwkunst gelegen hebben.

Toch zijn er twee die er voor mij iets uitspringen; ze staan allebei aan de zuidkant. Dicht bij de Gasthuisstraat staat een behoorlijk herenhuis te pronken. Veel meer dan honderd jaar oud kan het niet zijn: op een foto van 1865 is het in ieder geval niet te bespeuren. Hier heeft ooit ongetwijfeld een bourgeois-gentilhomme met vrouw kinderen en bedienden 'verblijf gehouden'. De gevel is zeer evenwichtig en eerder sober, maar toch straalt hij enige staatsie uit, met balkon en uitstekende kamer van waar je goed kon zien wat er zich op de markt afspeelde, vanaf een hoogte natuurlijk. Zoals al die huizen die commercieel interessant zijn, zitten er nu op de benedenverdieping handelszaken met obligate etalages, maar ze hebben hier ten minste niet heel de gevel van die verdieping weggemaaid: het resultaat is zeker niet opzichtig storend. 'Passage Groenendaal' lees je op de glazen deuren, die de vroeger ongetwijfeld zware toegangspoort vervangen.


Herenhuis met enige stijl

Wat verder, in de richting van de Herentalsstraat, kun je een merkwaardigheid zien: een kleiner huis met zowaar een klokgevel. Allicht is dat een Hollandse frivoliteit in het midden van het roomse Turnhout, en dat kan ik wel appreciëren. Wat het vroeger geweest is, weet ik niet; nu is er een bank- en verzekeringskantoor gevestigd. Ik ben er ooit eens binnen geweest, op 'Open Monumentendag 2008', en ik werd er in een vergaderzaal verrast door een


Het huis met de klokgevel

glazen koepel in Jugendstil. Prachtig vond ik dat, niet verwachtend zoiets in Turnhout ooit te vinden. Maar het is er wel, alleen zelden openbaar.





Drie beelden van de glazen koepel in het 'Klokgevelhuis'

Turnhout mag dan niet echt een mooie stad zijn, soms kom je toch voor onvermoede schoonheden te staan. En als de markt nu nog wordt wat ze doet verhopen, dan zullen we dat ervaren als balsem op onze Turnhoutse ziel.

dinsdag 7 februari 2012

Winterse vennen

Het is wel koud (-7 in het centrum van Turnhout), maar de hemel hangt er strakblauw bij, het heeft een paar dagen geleden goed gesneeuwd, en van die wit-blauwte onder het winterzonnetje wil ik echt eens gaan genieten: weer naar het Vennengebied heet het dan. Er konden wolken binnen komen drijven, maar zo ziet het er niet naar uit. De strakke noordoostenwind doelt de gevoelstemperatuur nog dieper duiken, maar zo erg kan dat niet zijn, hoop je dan, je bent er op gekleed. Wat let me nog?

Al aan het Peerdsven komt een eerder bescheiden wolkje de zon versluieren, de witte sneeuw lijkt nu een tikkeltje grijzer, maar het blijft de moeite. De lucht is nog altijd blauw-wit: de goden lijken de feestelijkheden voor 800 jaar Turnhout goedgunstig gezind te zijn. Het kan ook dat iemand van de vroede vaderen eieren naar de Clarissen gebracht heeft: je weet maar nooit, en corruptie kun je dit bezwaarlijk noemen.


Winters Peerdsven

Het voelt wel allemaal een beetje erg koud aan, maar het is nog makkelijk te harden. Op naar de uitkijktoren dan, op het Bels Lijntje. Daar is dat bescheiden wolkje al lang niet meer zo klein, een en ander begint zowaar bewolking te worden. Maar dat geeft dan weer leuke beeldjes.


Vanaf de uitkijktoren: bewolking komt opzetten

Je wilt natuurlijk boven op de toren geraken: daar moet het uitzicht pas echt mooi zijn. Die constructie is niet winddicht: kieren en reten aan de vier zijden, geen vensters om de god van de wind buiten te sluiten: die verkeert kennelijk nog niet in Turnhoutse feeststemming. Integendeel, hij zwoegt en mat zich jakkerend af rond de toren die klaaglijk kreunt en fluit. En als je boven staat, 12 meter hoog, voel je hem pas helemaal echt goed, en het beetje kou is best volwassen geworden. Je kunt natuurlijk geen foto's nemen met handschoenen aan, dus uit die handel, en na twee minuten beslissen mijn verkleumde handen dat mijn ogen en mijn toestel genoeg gezien hebben: trap af geblazen.


Winterse Kleine Klotteraard

Eenden en ganzen hebben zich ook naar veiligere of warmere oorden begeven. Rechts op de foto is een nog niet zo goed dichtgevroren plek te zien, maar de vogels zijn gevlogen: ze hebben het opgegeven het wak open te houden, en hopen elders voedsel te vinden. 't Is inderdaad winter voor iedereen.


Glijbaantje op de Kleine Klotteraard

En er wordt ook aan wintersport gedaan: de glijbaan is merkwaardigerwijs kruisvormig: dit seizoen is echt voor velen en vele een kruis. Op zo'n glijbaan kun je wat we vroeger 'slibberen' noemden, en daar moest je niet per se voor naar de vennen. Genoeg water op straat was genoeg, als het ijs maar een beetje convenabel was. Dan begon de pret pas. Maar dat is lang geleden, voor mij toch. En dat kan kennelijk ook: in de winter je kindertijd tegenkomen.

maandag 6 februari 2012

Maurice Maeterlinck: L'oiseau bleu

Maeterlincks 'Bulles bleues' had ik onlangs al gelezen, maar ik wilde toch ook wel eens iets substantieels van de man onder ogen nemen, iets waaraan hij zijn roem te danken had. Dat is 'L'Oiseau bleu' geworden, een 'sprookjestoneelstuk': een hoogst eigenaardig woord, maar het dekt de landing wel. In een Franse uitgave die voor me ligt noemt de schrijver het zelf een 'féerie en six actes et douze tableaux'. Aanvankelijk werd het stuk als onopvoerbaar beschouwd, en dat valt licht te begrijpen als je leest hoeveel personages er nodig zijn: talloze 'blauwe kinderen', een aantal soorten van geluk, grote en kleine, een aantal vreugdes, de 'uren', van veel boomsoorten een pratend exemplaar: er moeten best wel enige acteurs en acteurtjes voorhanden zijn. De twaalf taferelen hebben telkens een ander decor nodig, met veel veranderend licht en kleuren: dat allemaal voor elkaar krijgen moet een echte krachttoer geweest zijn, zeker in 1908, toen het stuk voor het eerst werd opgevoerd in het 'Théatre Artistique' van Moskou. Het wordt Maeterlincks beroemdste werk genoemd.


Maurice Maeterlinck

Het is een sprookje, bijgevolg zijn twee kinderen de hoofdpersonages: Tyltyl en zijn zusje Mytyl. Zij verdwijnen op een kerstavond uit het houthakkershuisje waar zij met hun ouders wonen, een fee geeft ze de opdracht op zoek te gaan naar de Blauwe Vogel, die zij dan weer nodig heeft om haar zieke dochtertje te genezen. De fee geeft Tyltyl nog een groen hoedje waarop een diamant zit: als hij daaraan draait, ziet hij meteen wat er in  de dingen zit: de ziel van het brood, van de wijn, van alle levenloze begippen, van deugden, waarden en gevoelens. Hij kan die diamant ook gebruiken als een soort 'deus ex machina': bij gevaar heeft hij de redding altijd op zijn hoofd.

Die Blauwe Vogel is natuurlijk niet makkelijk te vinden: het wordt een zoektocht van een jaar lang. Zo komen broer en zus in het 'Land van Herinnering', waar ze hun overleden grootouders en zeven dode broertjes en zusjes ontmoeten: die stellen het allemaal goed, ze leven echt - zeggen ze - als iemand aan hen denkt. In het 'Paleis van de Nacht' slagen ze erin een massa blauwe vogels te vangen, maar als ze het weer verlaten, zijn alle vogels zwart geworden, en dood.

 
In het Paleis van de Nacht fladderen de vogels rond de kinderen

Ze komen dan in 'Het woud', volgens mij het sterkste deel van het stuk. In dat bos zitten natuurlijk ook de niet-getemde dieren, met andere woorden we zitten in de echte natuur. De Eik, de koning van het woud, die overigens de Blauwe Vogel bezit, wil die niet zomaar geven, er ontstaat een strijd, waarbij de hond van Tyltyl door de bomen en de andere dieren beschuldigd wordt van verraad, de kat - een eigenzinnig en ontembaar dier - probeert de natuurwezens zo goed mogelijk te helpen. Fruitbomen worden door de natuur evenmin als echte bomen beschouwd, want die staan ten dienste van de mens, net zoals Tylô de hond. Het wordt hachelijk voor de kinderen, maar een draai aan de diamant, en de zaak is weer in orde. Het is ten slotte een sprookje. Het stuk in het bos lijkt wel de grondslag van het programma van een groene partij avant-la-lettre, en daardoor klinkt het ook vrij modern. De mens, die niets ontziet, wordt door de Eik raak getypeerd wanneer hij tegen Tyltyl zegt: 'Oui, je sais, tu cherches l'Oiseau-Bleu, c'est-à-dire le grand secret des choses et du bonheur pour que les Hommes rendent plus dur encore notre esclavage...'.


Tentoonstelling 'L'oiseau bleu', Gent. Decor van 'Het woud'

Mooi is ook nog het bezoek aan het 'Koninkrijk van de Toekomst' waar alle kinderen - dat zijn die blauwe kinderen - verblijven die nog geboren moeten worden, van nu tot op het einde der tijden. 

Het sprookje loopt uiteraard goed af, dat kan nu eenmaal niet anders. Het gaat hier natuurlijk om een symbolische vertelling, en Maeterlinck schrijft die met behoorlijk wat inzicht in de mens, met empathie met mens en natuur, en zeer zeker ook met veel humor. Ik zou het 'erg charmant' kunnen noemen, er zitten behoorlijk wat behartenswaardige lessen voor volwassenen in, maar het is jammer genoeg alleen maar een sprookje. Erg lezenswaard, vind ik toch. 

En in het begin van de vorige eeuw zeer populair: op die Franse uitgave lees ik 'soixante-dix-huitième mille'. 'Achtenzeventigste duizendtal' luidde dat toentertijd in het Nederlands. Hoewel: ik betwijfel of enig Nederlands boek dat cijfer ooit bereikt heeft.

donderdag 2 februari 2012

De beleefdheid van de blinden - Wislawa Szymborska

Als kleine hommage aan de gisteren overleden Pools dichteres Wislawa Szymborska een van haar gedichten:


De beleefdheid van de blinden

Een dichter leest gedichten voor aan blinden.
Hij had niet gedacht dat het zo moeilijk zou zijn.
Zijn stem trilt.
Zijn handen trillen.

Hij heeft het gevoel dat elke zin
hier wordt getoetst aan het duister.
Hij zal het nu zelf moeten doen,
zonder licht en kleuren.

Een hachelijk avontuur
voor de sterren in zijn gedichten
het morgenrood, de regenboog, de wolken, de neons, de maan,
voor de vis tot nog toe zo zilver onder water
en de havik zo stil, hoog aan de hemel.

Hij leest - want het is al te laat om niet te lezen -
over een jongen in een geel jasje op een groene weide,
over de ontelbare rode daken in het dal,
over de bewegende rugnummers op de shirts van de spelers
en de naakte onbekende in de deuropening.

Hij zou ze willen verzwijgen - hoewel dat niet kan -
al die heiligen aan het gewelf van de kathedraal,
dat afscheidsgebaar vanuit het coupéraam,
dat glaasje van de microscoop en de fonkeling in de ring
en de beeldschermen en het album met gezichten.

Maar groot is de beleefdheid van de blinden,
groot hun begrip en onbaatzuchtigheid.
Ze luisteren, glimlachen en klappen.

Een van hen komt zelfs naar voren
met een verkeerd om geopend boek
en vraagt een voor hem onzichtbare handtekening.



Wislawa Szymborska, 1923-2012

Met Szymborska is een mij zeer dierbare dichteres gestorven. Ik heb haar eind 1996 leren kennen, na haar Nobelprijs, zoals bijna iedereen buiten Polen, en ze vanaf '97 in mijn lessen Nederlands op het Turnhoutse Atheneum zacht gepromoot. In de toenmalige poëzieprogramma's smokkelde ik elk jaar wel een of twee gedichten van haar binnen: eenvoud met veel diepgang, en toch eerder gemakkelijk om voor te dragen.

Op mijn nieuwjaarskaarten wil ik graag gedichten of fragmenten ervan gebruiken. Dit jaar was dat de laatste strofe van 'Het moment' van Szymborska. Die luidt:

'Zover het oog reikt heerst hier het moment.
Een van die aardse momenten
die men vraagt: ga niet voorbij.'

'De jury van de Nobelprijs voor de Literatuur noemde Szymborska de 'Mozart van de poëzie, een vrouw die de elegantie van taal vermengde met 'de razernij van Beethoven'. Dat is wat De Standaard vandaag schrijft. Voor mij is ze een zeer bijzondere dichteres, een van de allergrootsten.