zaterdag 23 september 2017

Hoogstraten: Brokaat en fluweel - de hoge adel

Het grootste deel van 'Brokaat, en fluweel' is gewijd aan de kledij van de zeer hoge adel, en daartoe hoorden Antoon de Lalaing en Elisabeth van Culemborg zonder enige twijfel. In de 'Historie van Hoogstraten' (Leslie Brosens en Piet van Deun, 2010) lees ik dat graaf verre van de allerminste was, om het met een onderdrijving te zeggen. Keizer Karel V stelde hem in 1522 aan als stadhouder van Holland, Zeeland en West-Friesland, hij werd benoemd tot hoofd van de Privé Raad van Margaretha van Oostenrijk, en hij zetelde in de Privé Raad van Keizer Karel: dat is niet niets. Als ik een slecht karakter had, zou ik zeggen dat Antoon in zijn tijd belangrijker was dan iemand als Arnold van Aperen enkele jaren geleden. Als ik een slecht karakter had, zeg ik er wel bij.

Zijn positie uitte zich natuurlijk ook vestimentair. Waar Van Aperen tevreden kon zijn met een al dan niet duur maatpak, een al dan niet wit hemd en een stropdas of net geen, stond de graaf voor grotere problemen: hij moest met zijn kleren laten zien dat hij de man was, naar het aloude adagium, 'de kleren maken de man'. En dat nam hij ook ter harte.

De jonge dame die ons, kerkwachters, de rondleiding met veel expertise gaf, vertelde ons dat het in de 16de--eeuw voor mannen de bedoeling was dat ze hun viriliteit zouden doen uitkomen, terwijl de vrouwen daarentegen hun vormen zoveel mogelijk trachtten te verbergen. Dat blijkt uit de twee afbeeldingen hieronder: breed in de schouders zijn de heren, een kraag tot net onder de kin dragen ze, een zogenaamde stierennek, net daaronder een wambuis (je komt nog eens oude woorden tegen!) en een pofbroek met daarin een 'braguette: die zit waar wat wij thuis in de volkstaal een 'fluitjesbroek' noemden, in Algemeen Nederlands een 'gulp'. Die braguette, of schaambuidel, diende er vooral toe des edelmans klokkenspel en de grootte ervan te suggereren. Van het Groenewouds 'Ik wil de grootste hebben' was vijf eeuwen geleden al een fervent nagestreefd ideaal. Soms ware die braguettes zo ruim dat ze tezelfdertijd ook dienst konden doen als portemonnee.

Beide edelmannen dragen ook een tabbaard: nog zo'n oud woord, dat je kunt tegenkomen in een sinterklaasliedje. Het gaat om een mantel die meestal tot aan de knieën reikt, soms tot op de grond, met twee openingen om de armen door te stekken. De tabbaards die ze om hebben zijn vervaardigd van hermelijn: de zwarte streepjes die je erop ziet zijn de staartjes van de hermelijnen. Je kunt als het ware tellen hoeveel diertjes voor die mantels gestorven zijn: heel veel in ieder geval. En dan te weten dat zo'n tabbaard bij de hoge adel niet zo'n uitzonderlijk kledingstuk was. Jagers zullen ook wel hun handen vol gehad hebben! Net zoals de kleermakers overigens: maar het uurloon kostte niets, en vakbonden waren er niet. Nu zou je zeggen: dat is luxe ten koste van de kleine man, maar toentertijd dacht men zo nog niet.


Jan van Luxemburg en Antoon de Lalaing, de twee echtgenoten van Elisabeth van Culemborg (tekening van Nicolaeus de Kemp, ca. 1590-1593)

De gravin moet met haar even weelderige kledij niet onderdoen voor haar mannelijke tegenhangers. Heel veel hermelijn zie je weer: de mouwen, de split van haar kleed, haar mantel, het kon kennelijk niet op. De vierkante halsuitsnijding is typisch voor de mode van die tijd: als vrouw moest zij vooral het zeer mooie bijverschijnsel van haar man zijn, en haar sekse niet te veel doen opvallen. Daarom een beetje kuis ook: vrouwelijk vormen zijn in en onder haar kleding goed verstopt, borsten kun je alleen maar vermoeden.


Elisabeth van Culemborg (tekening van De Kemp, ca. 1590-1593)

Dit is eigenlijk de 'haute couture' van die tijd. Ik heb dan ook gevraagd of er van die meester-kleermakers of -ontwerpers namen bekend zouden zijn, of zij een status hadden vergelijkbaar met die van een Dior, Lagerfeld of Saint-Laurent. Dat is dus niet zo: zij waren ambachtslui, meer niet. Ik heb dan maar besloten dat ze allemaal 'Snijders' geheten moeten hebben, en voor de tabbaards misschien 'De Pelsmaecker'.

De drie mensen van hierboven worden nog eens afgebeeld in een 'Memorietafel van het Elisabethweeshuis ' in Culemborg: iets gewoner, maar echt nederig is het nog altijd niet. De heren dragen allebei een ketting van het Gulden Vlies, en haar ketting zal ook niet van klatergoud zijn. Jan en Antoon hebben een roodbruine tabbaard met overmouwen in goudbrokaat. Zij heeft weer dat witte onderhemd, daarboven een lijfje met vierkante halsuitsnijding - haar borsten worden als het ware platgedrukt, dat ook weer - haar mouwen zijn weer van hermelijn. Zeer luxueus is het allemaal: zelfs als ze zich 'eenvoudig' voordoen, blijft het heel exclusief; De betere kleermaker mocht het maken, en voor de andere gewone mannen en vrouwen gold: 'Daar mag je alleen maar naar kijken, maar aankomen niet!'

De afstand tussen de heel hoge adel en de derde stand moet zeer groot geweest zijn: echt twee aparte werelden waren dat. Toch: na haar overlijden werden uit haar erfenis twee weeshuizen gesticht: een in Hoogstraten en een in Culemborg. Helemaal wereldvreemd kan ze dan ook niet geweest zijn. Een bovendien: ons komt het niet toe over mensen van 500 jaar geleden te oordelen met de normen van vandaag. Wie weet hoe oordelen ze over 500 jaar over ons. Zoals Spinoza zei:'Caute!', 'wees voorzichtig'


Elisabeth van Culemborg met haar beide echtgenoten, links Jan van Luxemburg, rechts Antoon de Lalaing

In de grote ruimte van het museum hangen allerlei stoffen die voor de toplaag gebruikt werden: leuk om de kwaliteit daarvan eens te voelen. 'Krot en companie' is nog iets anders, stel je dan vast. Ze wisten wat het goede leven was, die leden van de hoge adel van vroeger, dat zeker!


Bont


Fluweel


De stoffen voor de allerrijksten: bont, fluweel, katoen, linnen, goudbrokaat, zilverbrokaat


We hebben een zeer interessante rondleiding meegemaakt, het was alles behalve verloren tijd. Verleden tijd, dat wel, maar het is boeiend daar op deze manier kennis mee te maken. Gaan kijken, zou ik zeggen.

Geen opmerkingen: